Jaarlijks archief: 2019

Haal het natuurbeleid uit het klemmende keurslijf van soortenbehoud

Er zit beweging in de stikstofdiscussie. Nu de tijd verstrijkt na het vernietigende Raad van State-oordeel over de PAS, het beleidsinstrument om ecologie en economie met elkaar te verzoenen, worden er steeds meer vragen gesteld. Daarbij gaat het ook over Natura 2000 als geheel. De mogelijkheid doemt op om het natuurbeleid te bevrijden uit het klemmende keurslijf van enkel soorten- en habitatbehoud. De natuur is gebaat bij een ruimere visie met meer oog voor dynamiek en beweging. De rijksnota Natuurlijk Verder uit 2014 gaf daartoe al de richting aan.

Een deel van de vragen gaat erover wie verantwoordelijk is en of die dit niet had kunnen zien aankomen. Misschien komt er een antwoord, maar dat gaat ons niet uit de impasse helpen waarin we verzeild zijn geraakt. Want laten we wel wezen: als de PAS eerder onderuit was gehaald, waren we alleen maar eerder in die impasse terecht gekomen.

– Nieuwe afweging
Andere vragen halen meer overhoop maar bieden ook meer uitzicht op een uitweg. Die gaan erover hoe er in samenspraak met Brussel een natuurbeleid kon worden geformuleerd dat na verloop van tijd grote delen van juist onze Nederlandse economie lam zou kunnen leggen. Er zijn sterke aanwijzingen dat dat is gebeurd in het schemerdonker van de ambtelijke werkgroepen die zich in de jaren ‘00 bezig hielden met juist onze invulling van Natura 2000. Het gaat dan over de aanwijzing van soorten, gebieden en habitats. Dat hebben we destijds overgelaten aan ecologen. In hun enthousiasme zijn die vervolgens veel verder gegaan dan door de EU gevraagd, en soms ook verder dan de regels van Natura 2000 toelieten (door bijvoorbeeld gebieden aan te wijzen op grond van de aanwezigheid van habitats die er niet waren). De belangrijkste aangever van dit inzicht, natuurwetgevingsconsultant Nico Gerrits, heeft al gesuggereerd dat het niet moeilijk is om zulke aanwijzingen, die niet in de frisse wind van de publieke discussie hebben gestaan, te schrappen. Daar is volgens hem geen toestemming van de EU voor nodig. Dat biedt perspectief op de nieuwe, publiek toegankelijke afweging die ik in mijn vorige blog voorstelde, waarbij de maatschappelijke gevolgen op z’n minst worden méégewogen.

– Meer visies op natuur
Mooi. Maar in die publieke discussie zullen de hazen toch wel weer hetzelfde lopen als nu. Veel mensen zullen zeggen: het gaat slecht met de natuur, de natuur is ziek, dus aan die stikstof moet een drastisch halt worden toegeroepen. Dat komt doordat zij, net als de Natura 2000-wetgeving en veel ecologen, uitgaan van een smalle basis om de toestand van de natuur te beoordelen: gaat het goed met een aantal kwetsbare habitats en soorten, dan gaat het goed met de natuur, gaat het minder met die soorten dan is de natuur ziek. Maar dat is maar één van de manieren waarop je naar natuur kunt kijken, zoals wetenschapsjournalist Joost van Kasteren al schetste in het hoofdstuk over natuurbeleid van het boek ‘Metamorfose’, dat ik met hem schreef[1]. En het is een zwaarmoedige manier, wanneer je in een almaar drukker land als Nederland woont. Als je dan ook nog, zoals de nationale uitwerking van Natura 2000 doet, je ‘streefhabitats’ ontleent aan de landbouw op arme gronden aan het begin van de twintigste eeuw, wordt het zelfs krampachtig. Natuur is immers véél meer dan alleen die klassieke habitats en soorten. Voor de meesten van ons is natuur ook wild, spontaan, veranderlijk, ongestuurd, veelzijdig, verrassend en beweeglijk groen, mooi en prettig om in te verblijven. Dat geldt als er zeldzame soorten of habitats een plek in vinden, maar evengoed wanneer dat niet het geval is. Als je zo naar natuur kijkt zou bescherming in de eerste plaats het beschermen moeten inhouden van de oppervlakte, de ruimte en de voorwaarden voor de natuur om te kunnen bewegen en zich te ontwikkelen, zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, waarbij een plantje of habitat soms hier verdwijnt om op een andere plek weer de kop op te steken. Deze kijk op natuur past veel beter bij een land als Nederland, waar je de natuur onmogelijk los van de samenleving kan zien.

– ‘Natuur geen hindermacht’
Precies die visie schetste de rijksoverheid dan ook in de laatst verschenen nota op dit gebied, ‘Natuurlijk Verder’, in 2014 uitgebracht onder PvdA-staatssecretaris Sharon Dijksma. We moeten ‘naar een robuuste en veelzijdige natuur, die de invloed van de samenleving niet alleen kan verdragen maar daar juist ook bij kan gedijen,’ staat daar in. En: het is van belang ‘om het beeld van de natuur als hindermacht in te ruilen voor een beeld van natuur als bron van maatschappelijke en economische ontwikkeling.’ Voor de overheid betekent dat ‘meer aandacht voor natuurlijke systemen en voor de landschappelijke schaal, zodat er minder focus nodig is om specifieke soorten en habitats te behouden op de plaats waar ze eerder zijn aangetroffen.’ Zo ontstaan ‘betere kansen voor een sterke natuur en voor een meer ontspannen samengaan met maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Het gaat er niet om de laatste vleermuis te redden, maar om te investeren in gezonde natuur, voor mensen, planten en dieren.’

– Schoonheid, gezondheid en veelzijdigheid
Het is nog maar vijf jaar geleden dat deze brede visie van de rijksoverheid werd gepresenteerd en nu, nu we hem nodig hebben, lijkt het alsof iedereen hem is vergeten. Toch kunnen we niet zonder zo’n dynamische kijk op natuur als we in voorwaartse richting uit de huidige impasse willen komen. Daarmee is niet gezegd dat we dan maar moeten stoppen met het beschermen van kwetsbare soorten en habitats, en ook niet dat we ons over stikstof verder geen zorgen hoeven te maken. Dat beschermen is nog steeds de moeite waard, vooral als het om Europees bedreigde soorten of habitats gaat. Maar we hoeven er niet zo krampachtig mee om te gaan als nu gebeurt, en we moeten de toestand van de Nederlandse natuur niet alleen daarop beoordelen. Daar mogen we gerust de schoonheid, gezondheid en veelzijdigheid bij betrekken die we allemaal regelmatig in onze Nederlandse natuurgebieden kunnen waarnemen[2]. En op het Nederlandse platteland, for that matter.

– Visie met oog voor dynamiek en beweging
Laten we het natuurbeleid bevrijden uit het klemmende keurslijf van enkel het behoud van soorten en habitats. De natuur is gebaat bij een ruimere visie met meer oog voor dynamiek en beweging. De samenleving schiet ermee op als niet het hele raderwerk meteen wordt stilgelegd bij stikstofdepositie  x of y. En de boeren kunnen zich, mogelijk met extra stikstofmaatregelen, blijven ontwikkelen en bijdragen aan een gezond en welvarend platteland.

[1] Martijn de Groot en Joost van Kasteren: ‘Metamorfose; Hoe Wageningen wereldtop werd’. Wageningen, WAP, 2018. Het boek lijkt uitverkocht te zijn, pdf bij mij op te vragen.

[2] Ik doe dat zelf vaak. Zie mijn Instagramaccounts @martijn2051 en @martinus2051.

De stikstofcrisis: het kan ook aan de wet liggen

Opeens zitten we middenin een stikstofcrisis. De Raad van State keurde het Programma Aanpak Stikstof af, en de schade aan de economie is bijna niet te overzien. Vergunningen voor staluitbreidingen, woningbouw en wegenaanleg zijn niet meer geldig, nieuwe worden nauwelijks verleend. Draconische maatregelen worden voorgesteld om de stikstofneerslag op natuurgebieden toch maar terug te dringen – want daar gaat het allemaal om. Daarbij lijkt het alsof die stikstofneerslag het enige aanknopingspunt is. Maar moeten we niet eens goed kijken naar de wetgeving die deze crisis veroorzaakt?

Stikstof is een vrij onschuldig gas. Verbindingen ervan (NOx en NH4) komen vrij waar veel mensen werken en wonen en waar veel dieren verblijven. Het doet weinig kwaad maar het werkt wel als kunstmest op een aantal plantensoorten waar we al genoeg van hebben, zoals grassen. En die bedreigen vervolgens diertjes, vogels en leefgebieden (‘habitats’) waar we juist niet meer zo veel van hebben. Om die soorten en leefgebieden te beschermen is rond de eeuwwisseling het Europese natuurnetwerk Natura 2000 in het leven geroepen.

Afgeplagde bovenlaag in de Kennemerduinen: een herstelmaatregel uit de PAS.

Op grond van de wetgeving rond Natura 2000 werden in de jaren ’00 steeds vaker vergunningen voor nieuwe bedrijvigheid met succes aangevochten. Ze zouden extra stikstofdepositie opleveren op de bedreigde natuur. De vergunningverlening dreigde tot stilstand te komen. Daarop werd het Programma Aanpak Stikstof[1] (PAS) uitgevonden, om te zorgen dat ‘ecologie en economie door één deur’ konden: stikstofuitstoot bij gevoelige leefgebieden terugdringen maar niet onmogelijk maken, en tegelijk met z.g. herstelmaatregelen in de natuur de bedreigde plantjes helpen het hoofd boven water te houden. Met een vernuftig rekeninstrument werd berekend hoeveel stikstof een nieuw project zou uitstoten en waar die uiteindelijk terecht zou komen. Zo kon worden vastgesteld hoeveel ‘ruimte’ er nog was voor nieuwe uitstoot. Herstelmaatregelen hadden bijvoorbeeld betrekking op een hoger waterpeil in gevoelige gebieden of afplaggen van de begroeide bovenlaag van de bodem zodat de beschermde plantjes zich weer thuis zouden voelen.

Het ontwikkelen van dat PAS vroeg veel creativiteit, kennis en uithoudingsvermogen. Toen ik er aan het begin van de jaren ’10 zelf een tijdje bij betrokken was, had ik oprechte bewondering voor de vastberadenheid waarmee een steeds ingewikkelder systeem in de steigers werd gezet, òm de twee doelen maar met elkaar verenigd te krijgen. En ik kreeg helemaal niet de indruk dat hier sprake was van een ‘trukendoos’ (Milieudefensie) of van ‘creatief boekhouden’ (Diederik Samsom in de Volkskrant). Daarvoor liepen er trouwens naast juristen en rekenmeesters ook teveel bloedserieuze ecologen en biologen bij dat project rond.

Nu heeft de rechter het resultaat van dat werk dus alsnog onderuit gehaald: te weinig zekerheid over de berekende stikstofneerslag en het effect van de herstelmaatregelen. Grote delen van het economisch leven staan daardoor opeens op losse schroeven. Er is dus alle reden om van een crisis te spreken, maar dit is niet een crisis zoals de klimaatcrisis of een economische crisis. Ten eerste: natuurlijk is soortenbescherming heel belangrijk, maar is het toch anders of je praat over de toekomst van de mensheid op aarde of over de toekomst van enkele wilde planten alleen in ons land. En ten tweede: deze crisis is het gevolg van onze eigen regels, al of niet via de EU. Van die EU zijn we zelf lid en het zijn ook onze ecologen geweest die gebieden hebben aangewezen, plantjes en dieren hebben benoemd en leefgebieden hebben geïdentificeerd om Natura 2000 in te vullen.

We kunnen dat natuurlijk niet allemaal een-twee-drie weer terugdraaien, mochten we dat al willen. Maar waarom zouden we niet de hele lijst van soorten en leefgebieden nog eens aan een inspectie onderwerpen nu we geconfronteerd worden met de schrikbarende gevolgen die hun bescherming volgens de huidige regels vraagt? Die lijst is aan het begin van deze eeuw zeker met veel zorg samengesteld, maar hebben de samenstellers het belang van bescherming in dit land en in dat natuurgebied ook afgewogen tegen de prijs die ervoor betaald moet worden?

Nederland is het drukste, dichtst bevolkte en meest met havens, wegen, industrieterreinen en vliegvelden bezaaide land van de hele EU. Na de Tweede Wereldoorlog woonden hier 9 miljoen mensen; dat is nu bijna het dubbele en die 17 miljoen mensen stellen hogere eisen aan welvaart, woonruimte en woonomgeving. Destijds bestond 3% van het oppervlak uit infrastructuur en bebouwing; nu is dat bijna vijf keer zo veel: 14%, terwijl het landbouwareaal al is afgenomen van 75% toen tot minder dan 60% nu. Dan is het niet zo heel gek toch, dat wij niet op alle fronten de natuur onveranderd kunnen houden? Voor een propvol land als Nederland lijkt het goed verdedigbaar om een gecontroleerde terugtocht uit te stippelen voor dit stukje natuurbescherming; uiteraard zo beperkt mogelijk.

We kunnen misschien de lijst van 52 typen leefgebieden iets inkorten. Omdat sommige leefgebieden zich ook wel met wat minder hectares kunnen handhaven bijvoorbeeld. Dat zou je je kunnen voorstellen bij het leefgebied ‘duindoornstruwelen’ (H2160), waarvan er langs de kust duizenden hectares liggen. Of omdat ze buiten onze landsgrenzen genoeg te vinden zijn. Dat zou kunnen opgaan voor het habitattype ‘kalkgraslanden’ (H6210) waarvan de oppervlakte in ons land – in Zuid-Limburg eigenlijk – maar enkele tientallen hectares bedraagt terwijl het in zuidelijke richting veel meer voorkomt. Natura 2000 is Europees beleid, en verdient dus een Europese benadering. Als je vrij mocht kiezen waar je plantjes of habitats wilde conserveren die in meer landen van de EU voorkomen, zou je niet als eerste aan het drukste land van de hele Unie denken. Binnen ons eigen land proberen wij ook niet om juist in Amsterdam het parnassiaplantje in stand te houden.

Zo zouden we de scherpste kantjes van de huidige wetgeving af kunnen halen. Woningbouw en infrastructuur, allebei nodig voor die 17 miljoen mensen en iedereen die er nog bijkomt, zouden weer verder kunnen. Boeren zouden ons platteland met al zijn natuurwaarden voor ons kunnen blijven onderhouden, en er blijft economisch leven mogelijk waarmee we onder meer het behoud en onderhoud van de natuur kunnen betalen.

Zal Europa dat wel goed vinden? Je kan je de tegenwerpingen inderdaad al voorstellen: ‘Nederland wil zich onttrekken aan gezamenlijk beleid, Nederland laat andere landen het werk doen…’. Daar zit ook wel wat in, maar er staat tegenover dat Nederland echt wel een redelijk betoog heeft, en dat uitzonderingen in de EU vaker voorkomen – denk maar aan landen die de begrotingsregels niet kunnen of willen volgen. Bovendien: onze omstandigheden zijn uniek. Behalve de ministaatjes komt qua bevolkingsdichtheid alleen België (376/km2) in onze buurt (411/km2); in alle andere landen is die veel lager. En, niet onbelangrijk: er heeft zich nog geen andere lidstaat gemeld waar de gevolgen van het stikstofbeleid zelfs maar in de buurt komen van het horrorscenario dat zich hier in Nederland aftekent.

Het zal dus niet makkelijk zijn en het moet met zorg gebeuren – maar de mogelijkheden voor een gecontroleerde terugtocht niet onderzoeken, zou heel onverstandig zijn.

[1] Vroeger werd gesproken van ‘de PAS’: de Programmatische Aanpak Stikstof

De macht van Brussel: laat u niks wijsmaken

‘Minder EU’, ‘Brussel niet de baas’, ‘Stop de uitverkoop van nationale soevereiniteit’; leuzen als deze gaan als warme broodjes in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement. Niet alleen bij anti-EU-partijen. Ook partijen die het Nederlandse lidmaatschap van de EU nog nooit ter discussie hebben gesteld, doen zorgeloos mee. Het lijkt aantrekkelijk om de rol van de EU af te schilderen als ongewenste inmenging in onze nationale zaken. Mag ik het even ronduit zeggen? Dit is misleiding. Misleiding uit domheid of uit berekening, maar het blijft misleiding. Laat u niks wijsmaken.

Nederland is niet het enige land waar politici het over de EU hebben alsof het een vreemde mogendheid is die zijn plaats moet worden gewezen. De Brexitcampagne in het Verenigd Koninkrijk stond bol van zulke uitingen. ‘We mogen van Brussel geen worst meer eten volgens Engels recept’ is er een uit vele; de Brexiteers grossierden erin. Maar zij niet alleen. Europa de schuld geven is makkelijk om een heleboel redenen maar vooral omdat Brussel nooit iets terug zegt. De EU wil als het even kan geen ruzies met zijn eigen lidstaten.

In werkelijkheid heeft Brussel echter – laten we het nou eens helder vaststellen – géén autonome macht om van alles over ons te beslissen. Wetten en regels die de Unie instelt zijn gebaseerd op besluiten van de Raad van Ministers, waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, en op goedkeuring van het Europees Parlement (EP). Dat parlement kan overigens evenmin als de Brusselse ambtenarij zelfbedachte uitvoeringsbesluiten nemen. Wanneer de EU iets ‘aan ons oplegt’ is dat dus altijd iets waar onze regering over heeft meebesloten. Er worden in Brussel ook besluiten bij meerderheid genomen, met andere woorden tegen de zin van sommige lidstaten, maar dan hebben die staten nog steeds procedures om zich daartegen te verzetten. Bovendien: zulke besluiten zijn dan niet ‘door’ Brussel genomen maar ‘in’ Brussel, door de vergadering van verantwoordelijke ministers of regeringsleiders.

Zo werkt de Unie. De Europese Commissie, het topje van de ambtelijke ijsberg, doet voorstellen. De Raad van ministers die over de materie gaan, neemt besluiten. Het parlement controleert, en vervolgens is het aan de Commissie om toe te zien op de uitvoering van die besluiten. En dàn komen vaak de terugtrekkende bewegingen. In de lidstaat is niet iedereen blij met het afgesproken beleid, de politici kruipen in hun schulp en beweren in koor dat het ‘niet aangaat’ dat Brussel ons ‘zomaar’ denkt iets voor te kunnen schrijven. Neem het vrije verkeer van personen en goederen dat tot de basisprincipes van de Unie behoort. Wanneer de concurrentie van goedkope Oost-Europese werkers tot verzet leidt van de vakbonden, roepen de verantwoordelijke politici – óók die het prima vinden dat we bij de EU horen – dat we niet langer moeten accepteren dat dit vrije verkeer door Brussel aan ons wordt opgelegd. Ze roepen niet dat het een schaduwzijde is van een beleid waar ons land van harte mee heeft ingestemd omdat we er als exporterend en handeldrijvend land onnoemelijk veel voordeel mee behalen.

De ‘macht’ van Brussel is dus heel beperkt, ook al door de ellenlange procedures om de lidstaten op één lijn te krijgen en daarna ook nog het Europees Parlement te overtuigen[1]. En de macht die de EU wèl heeft, gaat over de uitvoering van besluiten waarbij de lidstaten allemaal betrokken zijn geweest. Laat u zich niks wijsmaken over een Europese superstaat. Die bestaat niet.

Partijen die onze angst voor de macht van de huidige EU proberen aan te jagen en te exploiteren zijn ofwel onwetend, ofwel te kwader trouw. Ik denk het eerste, maar voor groeperingen die menen Nederland en de Europese Unie mee te mogen besturen is dat al erg genoeg. Geef die angst-exploitanten geen kans. Zet ze op hun nummer. Politici die niet weten hoe Europa werkt of die zich van de domme houden om onze sympathie te winnen, zijn onze stem niet waard.

 

[1] In een eerdere blog heb ik al eens betoogd dat Europa beter af zou zijn zonder dat parlement, maar daar gaat het hier niet over.

Spaar de spar, kap met kappen!

Misschien kent u die ervaring. Lopen in de stilte van een dennenbos, waar het licht alleen van boven komt. Alleen je eigen voetstappen zachtjes horen, een beetje verontrust opkijken als ergens in de verte een takje kraakt. Dan even stilhouden om alleen maar te luisteren, zodat er niets overblijft dan het ruisen van de dennen boven je. Op zo’n moment is het alsof je opgaat in de natuur. Het is een ervaring die ik iedereen zou gunnen, maar die in Nederland steeds moeilijker te beleven valt omdat er steeds minder naaldbos is.

Naaldbomen zijn al tientallen jaren uit de gunst bij de beheerders van natuurgebieden. Sinds de jaren tachtig is het aandeel naaldbos in Nederland met ruim een kwart verminderd, van 40% naar 29,7%[1] volgens het Planbureau voor de Leefomgeving. En dat lijkt door te gaan. Net zoals in vorige jaren trof ik deze herfst op verschillende wandelplaatsen weer de bordjes met teksten over de boswerkzaamheden waarbij nog meer naaldbomen het veld moeten ruimen. Ook de websites van natuurbeheerders informeren ons over ‘omvormingsprojecten’ van naald- naar loofhout. ‘De heersende trend onder beleidsmakers is dat naaldbossen nauwelijks natuurwaarden bezitten, zodat ze zonder meer gekapt kunnen worden,’ schreef Alterra-onderzoeker R.J. Bijlsma in 2010 in het paddenstoelenblad Coolia.
Maar wie bepaalt dan wat natuurwaarden zijn? Is dat exclusief een vraag voor beleidsmakers en ecologen? Zelf ben ik erg gehecht aan die dennen- en sparrenbomen. Ik vind ze puur natuur en ik geloof niet dat ik de enige ben. Dus vraag ik me af: waar is die ‘heersende trend’ op gebaseerd?

– Geen inheemse flora
Op de bordjes en websites wordt vaak gesproken over ‘natuurherstel’, alsof naaldbomen geen natuur zijn. De gedachte daarachter lijkt te zijn dat naaldbos ‘ooit is aangeplant’ zoals het in de Amsterdamse Waterleidingduinen heet. ‘We maken hier ruimte voor duineigen bomen,’ kan je daar lezen, op een bordje in de schaduw van een paar reusachtige sparren die makkelijk honderd jaar oud kunnen zijn. ‘Daarvoor verwijderen we boomsoorten die ooit zijn aangeplant en oorspronkelijk niet passen in het duin.’ Maar wie vindt dan dat ze daar niet passen? De bomen zelf duidelijk niet, want die hebben het er prima naar hun zin.
Drinkwaterbedrijf en natuurbeheerder PWN spreekt op zijn website het hoge woord: ‘Loofbossen behoren tot onze inheemse flora’, en naaldbossen dus niet. Deze laatste zijn zelfs te vinden ‘op plekken waar van nature geen bos zou groeien’, volgens PWN – een wat boude bewering want die bomen zijn toch niet uit de grond getrokken door medewerkers van de terreinbeheerder?
Zulke aanplant gebeurde in de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e, dus 70 tot 170 jaar geleden, vertelt het Planbureau voor de Leefomgeving. ‘Om zandverstuivingen tegen te gaan’ bijvoorbeeld, waar overigens ook veel loofbomen voor zijn aangeplant.  Of ‘om hout te leveren voor de mijnbouw in Limburg.’ Voor de mijnen dus waarvan de laatste al vijftig jaar geleden dicht ging. Samengevat: naaldbomen voegen niet veel toe aan de natuur, ze horen hier niet en we hebben ze ook niet meer nodig. Laten we dat rijtje argumenten nu eens langs lopen.

– Hooglanders en Heckrunderen
Om met het laatste te beginnen: negentig procent van het hout dat wij in Nederland verbruiken komt uit het buitenland[2]. Daar is de productie goedkoper, maar het langeafstandsvervoer naar ons land brengt wel een aanzienlijke CO2-footprint mee. Uit duurzaamheidsoogpunt zou hout van eigen bodem dus welkom moeten zijn, en bovendien: in de moeizame exploitatie van natuurgebieden zijn lage opbrengsten uit houtkap altijd nog beter dan helemaal geen opbrengsten. Er is dus juist veel te zeggen voor exploiteerbaar naaldhout in natuurgebieden. Sterker nog, de laatste rijksnatuurnota prijst en propageert zogeheten natuurcombinaties, projecten dus waar natuur en economie hand in hand gaan.
Dan de ‘eigen bos eerst’-redenering: moeten we werkelijk bomen die hier honderdzeventig jaar geleden nog niet waren, nu gaan uitfaseren omdat ze ergens anders in de evolutie hun bestaan zijn begonnen? En geldt dat dan ook voor de damherten, die hier een paar honderd jaar geleden door de landadel uit Oost-Europa naartoe zijn gehaald voor de jacht? Of voor de Konikpaarden, Schotse Hooglanders en Heckrunderen, allemaal geïmporteerd om onze natuurgebieden te helpen onderhouden? Laten we nuchter blijven. Alles in het landschap en in de natuur beweegt en verandert, niet in de laatste plaats door toedoen van ons mensen. Rivieren stromen, delta’s worden gekoloniseerd, wateren worden ingedamd en drooggelegd, zaden en beestjes verspreiden zich door toedoen van trekvogels, dieren, schepen, mensen. En dan zouden wij een aantal boomsoorten de deur moeten wijzen terwijl ze, anders dan exoten zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse vogelkers die in de duinen woekert, niemand kwaad doen en heel veel mensen een onvervangbare natuurbeleving bezorgen?

– Goed voor de totale biodiversiteit
Het derde in het rijtje argumenten tegen naaldbossen is dat van de geringe natuurwaarde: te weinig biodivers. In loofbossen krijgt meer ondergroei een kans, lees je vaak, in de vorm van planten en heesters. De bodem krijgt er meer licht, is natter en minder zuur en dat komt die biodiversiteit ten goede. Daar valt op zich weinig tegenin te brengen, maar kan het altijd als argument dienen om naaldbos verder terug te dringen? Naaldbos heeft misschien een mindere biodiversiteit, maar vooral ook een andere dan loofbos, en draagt zo op zichzelf al bij aan de totale biodiversiteit in Nederland.[3] Volgens de Mycologische Vereniging Nederland, die zich verzet tegen de anti-naaldbostrend, kenmerkt zulk bos zich door ‘veel karakteristieke organismen waarbij vooral de enorme hoeveelheid paddenstoelen opvalt. Hieronder zijn honderden bedreigde soorten die op de officiële Nederlandse Rode Lijst staan.’ Voor de natuur is de mindere variatie in het naaldbos dus misschien wel veel waardevoller dan de grotere variatie in loofbos.
Een laatste argument voor loofbos is het effect op de beschikbaarheid van drinkwater. Je leest het niet vaak op de bordjes of websites, en dat is eigenlijk gek want dit is wèl een steekhoudend argument – in waterwingebieden. Loofbomen laten vooral in hun bladloze periode heel wat meer regenwater door, dat in de grond terecht kan komen om bij te dragen aan het drinkwaterreservoir. Dat was in 1994 al reden voor de drinkwaterbedrijven op de Veluwe om te vragen om minder naaldbos[4]. De meeste bossen staan echter niet in waterwingebieden en daar heeft dit argument dus geen waarde.

– Voorkeur samenleving laten meewegen
Alles overziende blijven er dus maar twee houdbare redenen over voor ‘omvorming’: biodiversiteit en drinkwater – allebei met een beperkte geldigheid. Daar staan heel goede argumenten tegenover om er nu, na ruim dertig jaar, juist mee te stoppen. Naaldbossen zijn goed voor natuurcombinaties, voor de financiering van natuurgebied, voor bedreigde paddenstoelen en voor de biodiversiteit op macroniveau. En last but not least: ze zijn goed voor de natuurbeleving van vele natuurliefhebbers, wandelaars en recreanten. Het omvormingsbeleid – vanaf het weghalen van jonge boompjes tot het rooien van hele bossen – heeft langdurige en vaak onomkeerbare gevolgen voor onze natuur dus ook voor de samenleving die er recreatief gebruik van maakt. Tegenover een wankel onderbouwde ‘heersende trend onder beleidsmakers’ zou de voorkeur vanuit die samenleving op z’n minst zwaar mee moeten wegen. Ik hoor ook bij die samenleving en ik zou het wel weten als me iets werd gevraagd: spaar de spar, kap met kappen!

Een tussenstand in de duinen bij Zandvoort. Tussen en achter de naaldbomen dringt het loofbos op.

 

[1] Eigenlijk: het aandeel niet gemengde naaldbossen, volgens het Compendium voor de Leefomgeving

[2] Volgens de Vereniging Inlands Hout

[3] Zie ook mijn eerdere blogpost over biodiversiteit.

[4] Volgens een artikel in het Bosbouwkundig Tijdschrift, waarin de bosbouwvereniging KNBV protesteerde tegen de voortschrijdende ‘verloofing’