Spaar de spar, kap met kappen!

Misschien kent u die ervaring. Lopen in de stilte van een dennenbos, waar het licht alleen van boven komt. Alleen je eigen voetstappen zachtjes horen, een beetje verontrust opkijken als ergens in de verte een takje kraakt. Dan even stilhouden om alleen maar te luisteren, zodat er niets overblijft dan het ruisen van de dennen boven je. Op zo’n moment is het alsof je opgaat in de natuur. Het is een ervaring die ik iedereen zou gunnen, maar die in Nederland steeds moeilijker te beleven valt omdat er steeds minder naaldbos is.

Naaldbomen zijn al tientallen jaren uit de gunst bij de beheerders van natuurgebieden. Sinds de jaren tachtig is het aandeel naaldbos in Nederland met ruim een kwart verminderd, van 40% naar 29,7%[1] volgens het Planbureau voor de Leefomgeving. En dat lijkt door te gaan. Net zoals in vorige jaren trof ik deze herfst op verschillende wandelplaatsen weer de bordjes met teksten over de boswerkzaamheden waarbij nog meer naaldbomen het veld moeten ruimen. Ook de websites van natuurbeheerders informeren ons over ‘omvormingsprojecten’ van naald- naar loofhout. ‘De heersende trend onder beleidsmakers is dat naaldbossen nauwelijks natuurwaarden bezitten, zodat ze zonder meer gekapt kunnen worden,’ schreef Alterra-onderzoeker R.J. Bijlsma in 2010 in het paddenstoelenblad Coolia.
Maar wie bepaalt dan wat natuurwaarden zijn? Is dat exclusief een vraag voor beleidsmakers en ecologen? Zelf ben ik erg gehecht aan die dennen- en sparrenbomen. Ik vind ze puur natuur en ik geloof niet dat ik de enige ben. Dus vraag ik me af: waar is die ‘heersende trend’ op gebaseerd?

– Geen inheemse flora
Op de bordjes en websites wordt vaak gesproken over ‘natuurherstel’, alsof naaldbomen geen natuur zijn. De gedachte daarachter lijkt te zijn dat naaldbos ‘ooit is aangeplant’ zoals het in de Amsterdamse Waterleidingduinen heet. ‘We maken hier ruimte voor duineigen bomen,’ kan je daar lezen, op een bordje in de schaduw van een paar reusachtige sparren die makkelijk honderd jaar oud kunnen zijn. ‘Daarvoor verwijderen we boomsoorten die ooit zijn aangeplant en oorspronkelijk niet passen in het duin.’ Maar wie vindt dan dat ze daar niet passen? De bomen zelf duidelijk niet, want die hebben het er prima naar hun zin.
Drinkwaterbedrijf en natuurbeheerder PWN spreekt op zijn website het hoge woord: ‘Loofbossen behoren tot onze inheemse flora’, en naaldbossen dus niet. Deze laatste zijn zelfs te vinden ‘op plekken waar van nature geen bos zou groeien’, volgens PWN – een wat boude bewering want die bomen zijn toch niet uit de grond getrokken door medewerkers van de terreinbeheerder?
Zulke aanplant gebeurde in de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e, dus 70 tot 170 jaar geleden, vertelt het Planbureau voor de Leefomgeving. ‘Om zandverstuivingen tegen te gaan’ bijvoorbeeld, waar overigens ook veel loofbomen voor zijn aangeplant.  Of ‘om hout te leveren voor de mijnbouw in Limburg.’ Voor de mijnen dus waarvan de laatste al vijftig jaar geleden dicht ging. Samengevat: naaldbomen voegen niet veel toe aan de natuur, ze horen hier niet en we hebben ze ook niet meer nodig. Laten we dat rijtje argumenten nu eens langs lopen.

– Hooglanders en Heckrunderen
Om met het laatste te beginnen: negentig procent van het hout dat wij in Nederland verbruiken komt uit het buitenland[2]. Daar is de productie goedkoper, maar het langeafstandsvervoer naar ons land brengt wel een aanzienlijke CO2-footprint mee. Uit duurzaamheidsoogpunt zou hout van eigen bodem dus welkom moeten zijn, en bovendien: in de moeizame exploitatie van natuurgebieden zijn lage opbrengsten uit houtkap altijd nog beter dan helemaal geen opbrengsten. Er is dus juist veel te zeggen voor exploiteerbaar naaldhout in natuurgebieden. Sterker nog, de laatste rijksnatuurnota prijst en propageert zogeheten natuurcombinaties, projecten dus waar natuur en economie hand in hand gaan.
Dan de ‘eigen bos eerst’-redenering: moeten we werkelijk bomen die hier honderdzeventig jaar geleden nog niet waren, nu gaan uitfaseren omdat ze ergens anders in de evolutie hun bestaan zijn begonnen? En geldt dat dan ook voor de damherten, die hier een paar honderd jaar geleden door de landadel uit Oost-Europa naartoe zijn gehaald voor de jacht? Of voor de Konikpaarden, Schotse Hooglanders en Heckrunderen, allemaal geïmporteerd om onze natuurgebieden te helpen onderhouden? Laten we nuchter blijven. Alles in het landschap en in de natuur beweegt en verandert, niet in de laatste plaats door toedoen van ons mensen. Rivieren stromen, delta’s worden gekoloniseerd, wateren worden ingedamd en drooggelegd, zaden en beestjes verspreiden zich door toedoen van trekvogels, dieren, schepen, mensen. En dan zouden wij een aantal boomsoorten de deur moeten wijzen terwijl ze, anders dan exoten zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse vogelkers die in de duinen woekert, niemand kwaad doen en heel veel mensen een onvervangbare natuurbeleving bezorgen?

– Goed voor de totale biodiversiteit
Het derde in het rijtje argumenten tegen naaldbossen is dat van de geringe natuurwaarde: te weinig biodivers. In loofbossen krijgt meer ondergroei een kans, lees je vaak, in de vorm van planten en heesters. De bodem krijgt er meer licht, is natter en minder zuur en dat komt die biodiversiteit ten goede. Daar valt op zich weinig tegenin te brengen, maar kan het altijd als argument dienen om naaldbos verder terug te dringen? Naaldbos heeft misschien een mindere biodiversiteit, maar vooral ook een andere dan loofbos, en draagt zo op zichzelf al bij aan de totale biodiversiteit in Nederland.[3] Volgens de Mycologische Vereniging Nederland, die zich verzet tegen de anti-naaldbostrend, kenmerkt zulk bos zich door ‘veel karakteristieke organismen waarbij vooral de enorme hoeveelheid paddenstoelen opvalt. Hieronder zijn honderden bedreigde soorten die op de officiële Nederlandse Rode Lijst staan.’ Voor de natuur is de mindere variatie in het naaldbos dus misschien wel veel waardevoller dan de grotere variatie in loofbos.
Een laatste argument voor loofbos is het effect op de beschikbaarheid van drinkwater. Je leest het niet vaak op de bordjes of websites, en dat is eigenlijk gek want dit is wèl een steekhoudend argument – in waterwingebieden. Loofbomen laten vooral in hun bladloze periode heel wat meer regenwater door, dat in de grond terecht kan komen om bij te dragen aan het drinkwaterreservoir. Dat was in 1994 al reden voor de drinkwaterbedrijven op de Veluwe om te vragen om minder naaldbos[4]. De meeste bossen staan echter niet in waterwingebieden en daar heeft dit argument dus geen waarde.

– Voorkeur samenleving laten meewegen
Alles overziende blijven er dus maar twee houdbare redenen over voor ‘omvorming’: biodiversiteit en drinkwater – allebei met een beperkte geldigheid. Daar staan heel goede argumenten tegenover om er nu, na ruim dertig jaar, juist mee te stoppen. Naaldbossen zijn goed voor natuurcombinaties, voor de financiering van natuurgebied, voor bedreigde paddenstoelen en voor de biodiversiteit op macroniveau. En last but not least: ze zijn goed voor de natuurbeleving van vele natuurliefhebbers, wandelaars en recreanten. Het omvormingsbeleid – vanaf het weghalen van jonge boompjes tot het rooien van hele bossen – heeft langdurige en vaak onomkeerbare gevolgen voor onze natuur dus ook voor de samenleving die er recreatief gebruik van maakt. Tegenover een wankel onderbouwde ‘heersende trend onder beleidsmakers’ zou de voorkeur vanuit die samenleving op z’n minst zwaar mee moeten wegen. Ik hoor ook bij die samenleving en ik zou het wel weten als me iets werd gevraagd: spaar de spar, kap met kappen!

Een tussenstand in de duinen bij Zandvoort. Tussen en achter de naaldbomen dringt het loofbos op.

 

[1] Eigenlijk: het aandeel niet gemengde naaldbossen, volgens het Compendium voor de Leefomgeving

[2] Volgens de Vereniging Inlands Hout

[3] Zie ook mijn eerdere blogpost over biodiversiteit.

[4] Volgens een artikel in het Bosbouwkundig Tijdschrift, waarin de bosbouwvereniging KNBV protesteerde tegen de voortschrijdende ‘verloofing’