KLV had een mooie geschiedenis om op terug te zien. Onder meer door het uitgeven van het Landbouwkundig Tijdschrift had ze lange tijd bijgedragen aan de grote maatschappelijke en wetenschappelijke discussies over de landbouw van haar tijd.
Een prominent redactielid van dat tijdschrift in de eerste helft van de vorige eeuw was Herman Lindeman, een Joods landbouwkundige. Hij werd in de oorlogsjaren eerst door de bezetter gedwongen terug te treden als redactielid, vervolgens ook als directeur van het toenmalige Kalibureau en later als personeelslid van dat bureau. Uiteindelijk werd hij opgepakt en afgevoerd naar kamp Westerbork, waar hij In 1944 omkwam.
Ik stuitte bij de research voor het boek op zijn geschiedenis, en was ervan onder de indruk. Zo’n verhaal, van iemand die zich jarenlang met hart en ziel verbindt aan een vereniging, vrolijke amicebriefjes uitwisselt met zijn medebestuursleden, en dan tenslotte als het ware uit het nest wordt geduwd en aan zijn lot overgelaten, met nog slechts drie puntjes in de redactiecolofon als laatste spoor. En van zijn onwrikbare optimisme, zijn weigering om te geloven wat dat lot zou kunnen zijn, tot in Westerbork. Dat maakte de terreur die we op 4 mei herdenken voor mij tastbaar, herkenbaar in een echt mens waar ik me dichtbij voelde staan.
Ik vond het fijn om een van de persoonsbeschrijvingen die we in het boek opnamen, aan Lindeman te kunnen wijden. Het boek zelf werd na verschijnen bepaald niet ondergedompeld in publicitaire aandacht, dus dat kader over Lindeman ook niet[1]. Daarom leek het me de moeite waard om op deze 4e mei, Dodenherdenking, de tekst uit het boek hier nog eens op te nemen. Voor alle niet-leden van de voormalige KLV, en ook voor Herman Lindeman zelf.
[1] Het kader is nog wel verschenen als herdenkingstekst op de website van de Oorlogsgravenstichting.
En opeens is het dan stoer geworden om de Nederlandse boeren zonder blikken of blozen de wacht aan te zeggen. ‘Koeien of huizen,‘ roept Groen Links openlijk, terwijl we weten dat er vele honderdduizenden nieuwe huizen nodig zijn. Bij D66 is inmiddels het mantra geworden dat de veestapel gehalveerd moet worden. Andere partijen nemen dat over, en binnen het ministerie van LNV circuleert een voorstel van consultants om veehouders gedwongen uit te kopen. Minder linkse politieke partijen zijn wat gematigder, maar bijna niemand durft rechtop voor deze oprukkende tankcolonne te gaan staan. In de kabinetsformatie wordt dat belangrijk. Als één partij iets wil om zijn gehechtheid aan natuur en klimaat te tonen, en de anderen durven er niet tegen te zijn, dan gaat het gebeuren. Dat zou echter een historische fout zijn. Niet alleen omdat onze boeren er groot onrecht mee wordt aangedaan, maar vooral omdat de argumentatie erachter van geen kant deugt. Inkrimpen van de veestapel en geforceerd terugdringen van het aantal boeren is zinloos en dom.
Het idee om koeien, varkens en boeren terug te dringen steunt op twee alarmerende overwegingen plus een bonusoverweging: klimaat, natuur en dierenwelzijn. Dat soort overwegingen is sowieso moeilijk te bestrijden want niemand wil graag te boek staan als degene die vindt dat de natuur of de aarde wel ten onder mogen gaan. Als je er dus niet al te veel verstand van hebt ben je al gauw geneigd om voor de toekomst van de wereld achter degenen aan te lopen die zeggen haar te kunnen sparen. Zo is dat met vele kiezers en verkozenen, maar veehouderij en zuivel dreigen intussen wel desastreus te worden getroffen. En het ergste is nog dat de voorgestelde maatregelen weinig of niets bijdragen aan de doelen waarvoor ze bedoeld zijn. We lopen de drie overwegingen even langs.
– Klimaat wordt er alleen maar slechter van
Eerst het klimaat. Vooral aan koeien wordt daarin een grote rol toegeschreven als uitstoters van het broeikasgas methaan. Die rol is jarenlang dramatisch overdreven met een soortgelijke redenering als die vaak voor vlees en water wordt gevolgd: de productie van een kilo vlees zou tot zelfs 15000 liter water ‘kosten’. Zoals dat water bij de natuurlijke kringloop hoort en gewoon weer terugkomt op de grond, in de sloot en in het riool, zo geldt dat ook voor koeienmethaan[1]. Maar laten we er hier vanuit gaan dat er toch nog een deel in de atmosfeer blijft, en dat we dat niet willen. Is het dan zinvol om koeien of bedrijven op te ruimen? Stel nu eens dat we erachter zouden komen dat vrachtauto’s een slechte invloed hebben op milieu en klimaat. Zouden we er dan mee geholpen zijn de DAF-fabrieken in Eindhoven te sluiten? Nee, want de DAF-fabrieken in België, Brazilië of Taiwan zouden de productie overnemen, in het beste geval, en anders zouden concurrenten als Mercedes of Scania dat wel doen. Verlies voor de Nederlandse werkgelegenheid: 6500 arbeidsplaatsen. Winst voor het klimaat: nul, want vrachtauto’s zullen blijven rijden. Zo betekent ook het halveren van de veestapel of het aantal boeren in dit land niets meer of minder dan vrijwillig een stukje van de wereldproductie weggeven aan andere landen. Het klimaat wordt daar niet beter van maar zelfs slechter: melkveehouderij is daar vrijwel altijd minder efficiënt en vergt meer koeien per kilo product dan hier. Doelloze zelfvernietiging is het, onder de vlag van een reddingactie voor de aarde. En dat terwijl er goede maatregelen voorhanden zijn die het klimaat wèl helpen, zoals dezer dagen professor Rudi Rabbinge nog eens naar voren bracht.
– Stikstof: schieten met een kanon op een mug
Dan de stikstofcrisis. Hier ligt het probleem net iets anders: bij natuur en klimaat staat volgens velen de toekomst van de aarde op het spel, bij milieu de leefbaarheid van onze directe omgeving, maar bij stikstof gaat het over het soort natuur dat we graag om ons heen zien. Dat is een belangrijke kwestie maar werkelijk van een totaal andere orde dan de andere twee. Meestal wordt gesproken over ‘de natuur’ die wordt bedreigd, achteruit kachelt of in een deplorabele toestand verkeert. Het is echter niet ‘de natuur’ waar net slecht mee gaat door stikstofdepositie maar een relatief klein aantal zeldzame plantjes, vooral omdat het dankzij stikstof juist weer goed gaat met andere, concurrerende plantjes. Ik zeg niet dat die plantjes niet belangrijk zijn, integendeel. Maar ik zeg wel dat daarvoor gericht, plaatselijk maatwerk nodig is in plaats van draconische maatregelen die als een verstikkende deken over het hele land worden gegooid. En ik zeg ook, kortheidshalve, dat bij het beschermen van het laatste zeldzame plantje op deze plek de vraag heel redelijk is welke prijs daarvoor betaald moet worden als het op een andere plek nog goed gedijt. Als het zo ver komt dat het voortbestaan van hele sectoren – de veehouderij, de bouw – op het spel wordt gezet móét op die vraag een antwoord komen. Zolang dat er niet is, zou het onvergeeflijk schieten met een kanon op een mug zijn om maar alvast te beginnen met het ruimen van de veestapel en het opdoeken van bedrijven.
– Halveren veestapel brengt niet meer vegetariërs
En tenslotte de bonusoverweging, het opkomend vegetarisme en de bestrijding van dierenleed. Wat het laatste betreft: Nederlandse koeien hebben het verreweg het beste van alle gehouden dieren, inclusief huisdieren die maar al te vaak hun dagen moeten slijten in een kooi of hok, of op een laminaatvloer van zoveel vierkante meter. En wat het eerste betreft: vegetarisme en veganisme zijn toch vooral denkstromingen die uitgaan van het individu dat ervoor kiest. Je kan dat stimuleren of niet, maar het gaat in elk geval niet helpen om de veestapel of het aantal boerenbedrijven te reduceren. Echt helemaal niet.
– Help boeren om natuur en klimaat te helpen
Zo zijn dus de drie drijfveren achter het moderne leerstuk van de halvering van de veestapel eigenlijk alle drie ongeldig. Ze hebben ofwel in het geheel niet, ofwel bijna niet de beoogde uitwerking voor klimaat, natuur en dierwelzijn. Maar ze hebben wel een vernietigende uitwerking op de toekomst van de veehouderij en van de boeren die met dat bedrijf ons land al heel lang mede hebben gevormd en opgebouwd. Ook nu nog hebben boeren een bepalende invloed op het landschap en de groene ruimte die voor ons allemaal de plek zijn waar we van frisse lucht, vrij uitzicht en landschap in wisselende seizoenen kunnen genieten. Tegen lage kosten, ook nog.
Politici, doe het niet! Laat je niet meesleuren in deze ongefundeerde modegril! Doe iets dat helpt. Maak het voor boeren mogelijk hun bedrijven nog meer in dienst van natuur en klimaat te stellen in plaats van ze hun broodwinning te ontnemen.
[1] Zie bijvoorbeeld een recente column van voedseltwitteraar Mark Soetman in Distrifood
Communicatie is het overbrengen van een boodschap naar een persoon of doelgroep – met een maximaal rendement en een minimaal verlies onderweg. Dat heb ik eens geantwoord toen iemand op een feestje ernaar vroeg. En ik ben nog steeds wel gecharmeerd van die beschrijving. Je kunt er van alles aan toevoegen – het beoogde effect, het innovatieve karakter, de gemeenschappelijke betekenis die eruit ontstaat, de noodzakelijke feedback en ga zo maar door. Maar dan maak je dingen ingewikkelder dan ze zijn en dat moet juist een communicatiespecialist niet doen. Die moet de boodschap ontdoen van alle overbodige poespas. Dan volgt vanzelf dat ‘rendement’ waarover mijn feestdefinitie sprak. Je wil dat je boodschap door zo veel mogelijk mensen in de doelgroep wordt ontvangen en begrepen.
Helaas handelt niet iedereen naar mijn aantrekkelijke definitie. De Gemeente Amsterdam bijvoorbeeld, met een recente mail om een communicatiemedewerker te werven. Ik heb al eens eerder naar adem staan happen bij een gewrocht van de hoofdstedelijke communicatie. Deels uit vermoeidheid, want zo’n advertentie lezen is tijdrovend. Het zijn lappen tekst, alsof er een soort omgekeerde nudging wordt beoogd: zoveel mogelijk potentiële kandidaten verleiden om af te haken, zodat alleen degenen met een onverwoestbaar uithoudingsvermogen overblijven. Maar het was ook oprechte verwondering. Een personeelsadvertentie, dacht ik altijd, is de plek waar je je als werkgever van je beste kant laat zien: helder, to the point, aantrekkelijk. Nou, daar kan je dus heel anders over denken. Of misschien denken ze bij de Gemeente Amsterdam wel dat dit hun beste kant is, maar dan is er ècht iets mis.
De gezochte ‘Medior communicatieadviseur Innovatie’ – diegene met dat onverwoestbare uithoudingsvermogen – wordt volgens de advertentie samen met twee anderen verantwoordelijk voor zowel interne als externe communicatie van ‘het CTO Innovatieteam’. Wat CTO betekent komt de kandidaat niet te weten. Misschien als hij of zij daar eenmaal werkt, maar niet in dit bericht. Wel is dus duidelijk dat bij de Gemeente Amsterdam drie communicatiemedewerkers bezig zijn om dit geheimzinnige team te helpen zijn boodschappen over te brengen. En ook dat dit drietal ‘strategisch adviseert’ over ‘hoe om te gaan met innovatie en de fysieke, sociale en economische impact door effectiever werken te demonstreren en uit te dragen binnen de gemeente.’ Een zware taak, zo te zien, maar gelukkig gaat het bij deze drie alleen om de communicatie. Het eigenlijke werk zal dus waarschijnlijk worden gedaan door – zullen we zeggen, een tienvoud? – bijvoorbeeld dertig mensen. Dat is best veel, dus is het ‘CTO Innovatieteam’ opgedeeld in twee afdelingen, licht de advertentie toe: Stedelijke Innovatie en Innovatie Transformatie (onder andere Moderne Overheid’). Er is dus binnen het team dat adviseert over ‘hoe om te gaan met innovatie en de fysieke, sociale en economische impact,’ weer een team dat zich toelegt op de gedaanteverwisseling van vernieuwing. Of misschien op de vernieuwing van de gedaanteverwisseling – wie zal het zeggen? De kandidaat weet het niet, maar gelukkig geeft de toevoeging ‘moderne overheid’ in zoverre houvast dat hij of zij niet hoeft te gaan communiceren over een ouderwetse, versleten of achterhaalde overheid.
Dat wordt een moeilijk sollicitatiegesprek straks, zou ik zeggen. Waarin de Amsterdammers vooral aan de dappere nieuwkomer moeten gaan uitleggen… eerst natuurlijk wat CTO betekent en hoe om te gaan met eh… ja, dat. En vervolgens wat ze nu eigenlijk doen.
Àls er tenminste iemand komt opdagen voor zo’n gesprek. Je zou zeggen: dat gaat niet gebeuren. Wie gaat zich nou vrijwillig melden om mee te mogen doen in een gezelschap dat meer weg heeft van een communicatieve darkroom dan van een club van heldere doeners? Maar zo eenvoudig is het helaas niet. Op elke vacature kunnen mensen reageren in wie het vuur van hun passie door de beschrijving is aangeblazen, en mensen die gewoon om een baan verlegen zitten omdat ze de kost moeten verdienen. Uit de eerste categorie verwacht ik weinig reacties, maar uit de tweede kunnen nog best veel kandidaten komen. Dat zullen dan vooral mensen zijn met talent voor het onnavolgbaar aaneenrijgen van abstracties. Als ze dat kunstje goed vertonen en daarbij een gezicht trekken alsof ze zelf snappen wat ze bedoelen zullen de leden van de sollicitatiecommissie al gauw soortgenoten in hen herkennen waarbij ze zich veilig voelen.
En zo wordt een communicatieteam dat met zijn advertentie een brevet van onvermogen heeft afgeleverd, niet voor straf verbannen naar de veegploeg van de gemeentereiniging, maar beloond met uitbreiding zodat het zijn hocuspocuspraktijken met nieuwe energie kan voortzetten.
Engels raaigras. Je hoort er altijd over als mensen zich beklagen over ons agrarische landschap. Het geldt als symbool voor de eentonigheid waarin de moderne veehouderij het platteland volgens sommigen heeft gestort. En voor de ontbrekende biodiversiteit die daarbij hoort. ‘Door intensivering, overbemesting, ruilverkaveling en monocultuur (van Engels raaigras bv) is ons Nederlandse landschap compleet verarmd en tot een ecologische woestijn geworden,’ tweette bijvoorbeeld Yoeri Albrecht, directeur van het Amsterdamse debatcentrum de Balie. En Frank Wassenberg, Kamerlid voor de Partij voor de Dieren ziet ook een verband met de vogelstand. Katten zijn niet het grootste probleem voor vogels, tweet hij: ‘Schuldige is het landbouwsysteem: veel schadelijke uitstoot veehouderij, veel gifgebruik, eindeloze weilanden met Engels raaigras. Daardoor minder biodiversiteit, minder insecten en minder vogels.’
Nu hebben beide heren veel kwaliteiten, maar daar hoort niet bij dat ze erg deskundig zijn op het gebied van landbouw. Dat onderstreept echter mijn punt: ik kom dat raaigras steeds tegen bij mensen die van een afstand oordelen dat de moderne landbouw is doorgeschoten en moet terugkeren naar vroegere praktijken. Daar verbaas me ik me dan over, want ik leerde in de jaren zeventig van de vorige eeuw – toch behoorlijk vroeger – in Wageningen al dat Engels raaigras geliefd was bij boeren vanwege zijn robuustheid en voederwaarde. Dat gras is dus niet bepaald iets van de laatste tijd, net zo min trouwens als het streven van boeren om tussen hun gras zo weinig mogelijk onkruid te dulden, waarmee ze zich onvermijdelijk het verwijt van ‘monocultuur’ op de hals halen. Agrarische bedrijvigheid is niet veel anders dan het terugdringen van de biodiversiteit, schreef ik al eens.
Maar wat ik niet wist, en Albrecht en Wassenaar zeker ook niet, is dat het gebruik van dit Engels raaigras al veel verder teruggaat dan de periode waarin ik zelf begon met opletten. In een vooroorlogs tijdschrift trof ik een verhaal over een ‘landbouwschrijver’ uit 1766 die de eigenschappen van het gewas prijst. Dit gras was dus al populair ver voor de geboorte van Jac P. Thijsse, de natuurvorser die met zijn album ‘Bloemrijke weiden’ het referentiepunt vormt voor veel terugverlangers. De achttiende-eeuwse bron noemt het in Engeland veredelde ‘Ray-gras of Rog-gras’ als belangrijke plant bij het aanleggen van weiland en vermeldt dat zijn Engelse bronnen het beschouwen als ‘de gezondste van alle kruiden, of planten, voor het vee… het maakt ook de paarden lustig en sterk, en voorkomt de gewoone ziektens der schaapen.’
Salomo zei reeds, besluit de verslaggever, ‘er is niets nieuws onder de zon’. Daar kan ik me nu, weer zoveel jaren later, bij aansluiten. Maar ik voeg eraan toe: denk wat je wil over de moderne landouw en veehouderij, maar laat Engels raaigras er voortaan buiten!
Er zit beweging in de stikstofdiscussie. Nu de tijd verstrijkt na het vernietigende Raad van State-oordeel over de PAS, het beleidsinstrument om ecologie en economie met elkaar te verzoenen, worden er steeds meer vragen gesteld. Daarbij gaat het ook over Natura 2000 als geheel. De mogelijkheid doemt op om het natuurbeleid te bevrijden uit het klemmende keurslijf van enkel soorten- en habitatbehoud. De natuur is gebaat bij een ruimere visie met meer oog voor dynamiek en beweging. De rijksnota Natuurlijk Verder uit 2014 gaf daartoe al de richting aan.
Een deel van de vragen gaat erover wie verantwoordelijk is en of die dit niet had kunnen zien aankomen. Misschien komt er een antwoord, maar dat gaat ons niet uit de impasse helpen waarin we verzeild zijn geraakt. Want laten we wel wezen: als de PAS eerder onderuit was gehaald, waren we alleen maar eerder in die impasse terecht gekomen.
– Nieuwe afweging
Andere vragen halen meer overhoop maar bieden ook meer uitzicht op een uitweg. Die gaan erover hoe er in samenspraak met Brussel een natuurbeleid kon worden geformuleerd dat na verloop van tijd grote delen van juist onze Nederlandse economie lam zou kunnen leggen. Er zijn sterke aanwijzingen dat dat is gebeurd in het schemerdonker van de ambtelijke werkgroepen die zich in de jaren ‘00 bezig hielden met juist onze invulling van Natura 2000. Het gaat dan over de aanwijzing van soorten, gebieden en habitats. Dat hebben we destijds overgelaten aan ecologen. In hun enthousiasme zijn die vervolgens veel verder gegaan dan door de EU gevraagd, en soms ook verder dan de regels van Natura 2000 toelieten (door bijvoorbeeld gebieden aan te wijzen op grond van de aanwezigheid van habitats die er niet waren). De belangrijkste aangever van dit inzicht, natuurwetgevingsconsultant Nico Gerrits, heeft al gesuggereerd dat het niet moeilijk is om zulke aanwijzingen, die niet in de frisse wind van de publieke discussie hebben gestaan, te schrappen. Daar is volgens hem geen toestemming van de EU voor nodig. Dat biedt perspectief op de nieuwe, publiek toegankelijke afweging die ik in mijn vorige blog voorstelde, waarbij de maatschappelijke gevolgen op z’n minst worden méégewogen.
– Meer visies op natuur
Mooi. Maar in die publieke discussie zullen de hazen toch wel weer hetzelfde lopen als nu. Veel mensen zullen zeggen: het gaat slecht met de natuur, de natuur is ziek, dus aan die stikstof moet een drastisch halt worden toegeroepen. Dat komt doordat zij, net als de Natura 2000-wetgeving en veel ecologen, uitgaan van een smalle basis om de toestand van de natuur te beoordelen: gaat het goed met een aantal kwetsbare habitats en soorten, dan gaat het goed met de natuur, gaat het minder met die soorten dan is de natuur ziek. Maar dat is maar één van de manieren waarop je naar natuur kunt kijken, zoals wetenschapsjournalist Joost van Kasteren al schetste in het hoofdstuk over natuurbeleid van het boek ‘Metamorfose’, dat ik met hem schreef[1]. En het is een zwaarmoedige manier, wanneer je in een almaar drukker land als Nederland woont. Als je dan ook nog, zoals de nationale uitwerking van Natura 2000 doet, je ‘streefhabitats’ ontleent aan de landbouw op arme gronden aan het begin van de twintigste eeuw, wordt het zelfs krampachtig. Natuur is immers véél meer dan alleen die klassieke habitats en soorten. Voor de meesten van ons is natuur ook wild, spontaan, veranderlijk, ongestuurd, veelzijdig, verrassend en beweeglijk groen, mooi en prettig om in te verblijven. Dat geldt als er zeldzame soorten of habitats een plek in vinden, maar evengoed wanneer dat niet het geval is. Als je zo naar natuur kijkt zou bescherming in de eerste plaats het beschermen moeten inhouden van de oppervlakte, de ruimte en de voorwaarden voor de natuur om te kunnen bewegen en zich te ontwikkelen, zich aan te passen aan veranderende omstandigheden, waarbij een plantje of habitat soms hier verdwijnt om op een andere plek weer de kop op te steken. Deze kijk op natuur past veel beter bij een land als Nederland, waar je de natuur onmogelijk los van de samenleving kan zien.
– ‘Natuur geen hindermacht’
Precies die visie schetste de rijksoverheid dan ook in de laatst verschenen nota op dit gebied, ‘Natuurlijk Verder’, in 2014 uitgebracht onder PvdA-staatssecretaris Sharon Dijksma. We moeten ‘naar een robuuste en veelzijdige natuur, die de invloed van de samenleving niet alleen kan verdragen maar daar juist ook bij kan gedijen,’ staat daar in. En: het is van belang ‘om het beeld van de natuur als hindermacht in te ruilen voor een beeld van natuur als bron van maatschappelijke en economische ontwikkeling.’ Voor de overheid betekent dat ‘meer aandacht voor natuurlijke systemen en voor de landschappelijke schaal, zodat er minder focus nodig is om specifieke soorten en habitats te behouden op de plaats waar ze eerder zijn aangetroffen.’ Zo ontstaan ‘betere kansen voor een sterke natuur en voor een meer ontspannen samengaan met maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Het gaat er niet om de laatste vleermuis te redden, maar om te investeren in gezonde natuur, voor mensen, planten en dieren.’
– Schoonheid, gezondheid en veelzijdigheid
Het is nog maar vijf jaar geleden dat deze brede visie van de rijksoverheid werd gepresenteerd en nu, nu we hem nodig hebben, lijkt het alsof iedereen hem is vergeten. Toch kunnen we niet zonder zo’n dynamische kijk op natuur als we in voorwaartse richting uit de huidige impasse willen komen. Daarmee is niet gezegd dat we dan maar moeten stoppen met het beschermen van kwetsbare soorten en habitats, en ook niet dat we ons over stikstof verder geen zorgen hoeven te maken. Dat beschermen is nog steeds de moeite waard, vooral als het om Europees bedreigde soorten of habitats gaat. Maar we hoeven er niet zo krampachtig mee om te gaan als nu gebeurt, en we moeten de toestand van de Nederlandse natuur niet alleen daarop beoordelen. Daar mogen we gerust de schoonheid, gezondheid en veelzijdigheid bij betrekken die we allemaal regelmatig in onze Nederlandse natuurgebieden kunnen waarnemen[2]. En op het Nederlandse platteland, for that matter.
– Visie met oog voor dynamiek en beweging
Laten we het natuurbeleid bevrijden uit het klemmende keurslijf van enkel het behoud van soorten en habitats. De natuur is gebaat bij een ruimere visie met meer oog voor dynamiek en beweging. De samenleving schiet ermee op als niet het hele raderwerk meteen wordt stilgelegd bij stikstofdepositie x of y. En de boeren kunnen zich, mogelijk met extra stikstofmaatregelen, blijven ontwikkelen en bijdragen aan een gezond en welvarend platteland.
[1] Martijn de Groot en Joost van Kasteren: ‘Metamorfose; Hoe Wageningen wereldtop werd’. Wageningen, WAP, 2018. Het boek lijkt uitverkocht te zijn, pdf bij mij op te vragen.
Opeens zitten we middenin een stikstofcrisis. De Raad van State keurde het Programma Aanpak Stikstof af, en de schade aan de economie is bijna niet te overzien. Vergunningen voor staluitbreidingen, woningbouw en wegenaanleg zijn niet meer geldig, nieuwe worden nauwelijks verleend. Draconische maatregelen worden voorgesteld om de stikstofneerslag op natuurgebieden toch maar terug te dringen – want daar gaat het allemaal om. Daarbij lijkt het alsof die stikstofneerslag het enige aanknopingspunt is. Maar moeten we niet eens goed kijken naar de wetgeving die deze crisis veroorzaakt?
Stikstof is een vrij onschuldig gas. Verbindingen ervan (NOx en NH4) komen vrij waar veel mensen werken en wonen en waar veel dieren verblijven. Het doet weinig kwaad maar het werkt wel als kunstmest op een aantal plantensoorten waar we al genoeg van hebben, zoals grassen. En die bedreigen vervolgens diertjes, vogels en leefgebieden (‘habitats’) waar we juist niet meer zo veel van hebben. Om die soorten en leefgebieden te beschermen is rond de eeuwwisseling het Europese natuurnetwerk Natura 2000 in het leven geroepen.
Op grond van de wetgeving rond Natura 2000 werden in de jaren ’00 steeds vaker vergunningen voor nieuwe bedrijvigheid met succes aangevochten. Ze zouden extra stikstofdepositie opleveren op de bedreigde natuur. De vergunningverlening dreigde tot stilstand te komen. Daarop werd het Programma Aanpak Stikstof[1] (PAS) uitgevonden, om te zorgen dat ‘ecologie en economie door één deur’ konden: stikstofuitstoot bij gevoelige leefgebieden terugdringen maar niet onmogelijk maken, en tegelijk met z.g. herstelmaatregelen in de natuur de bedreigde plantjes helpen het hoofd boven water te houden. Met een vernuftig rekeninstrument werd berekend hoeveel stikstof een nieuw project zou uitstoten en waar die uiteindelijk terecht zou komen. Zo kon worden vastgesteld hoeveel ‘ruimte’ er nog was voor nieuwe uitstoot. Herstelmaatregelen hadden bijvoorbeeld betrekking op een hoger waterpeil in gevoelige gebieden of afplaggen van de begroeide bovenlaag van de bodem zodat de beschermde plantjes zich weer thuis zouden voelen.
Het ontwikkelen van dat PAS vroeg veel creativiteit, kennis en uithoudingsvermogen. Toen ik er aan het begin van de jaren ’10 zelf een tijdje bij betrokken was, had ik oprechte bewondering voor de vastberadenheid waarmee een steeds ingewikkelder systeem in de steigers werd gezet, òm de twee doelen maar met elkaar verenigd te krijgen. En ik kreeg helemaal niet de indruk dat hier sprake was van een ‘trukendoos’ (Milieudefensie) of van ‘creatief boekhouden’ (Diederik Samsom in de Volkskrant). Daarvoor liepen er trouwens naast juristen en rekenmeesters ook teveel bloedserieuze ecologen en biologen bij dat project rond.
Nu heeft de rechter het resultaat van dat werk dus alsnog onderuit gehaald: te weinig zekerheid over de berekende stikstofneerslag en het effect van de herstelmaatregelen. Grote delen van het economisch leven staan daardoor opeens op losse schroeven. Er is dus alle reden om van een crisis te spreken, maar dit is niet een crisis zoals de klimaatcrisis of een economische crisis. Ten eerste: natuurlijk is soortenbescherming heel belangrijk, maar is het toch anders of je praat over de toekomst van de mensheid op aarde of over de toekomst van enkele wilde planten alleen in ons land. En ten tweede: deze crisis is het gevolg van onze eigen regels, al of niet via de EU. Van die EU zijn we zelf lid en het zijn ook onze ecologen geweest die gebieden hebben aangewezen, plantjes en dieren hebben benoemd en leefgebieden hebben geïdentificeerd om Natura 2000 in te vullen.
We kunnen dat natuurlijk niet allemaal een-twee-drie weer terugdraaien, mochten we dat al willen. Maar waarom zouden we niet de hele lijst van soorten en leefgebieden nog eens aan een inspectie onderwerpen nu we geconfronteerd worden met de schrikbarende gevolgen die hun bescherming volgens de huidige regels vraagt? Die lijst is aan het begin van deze eeuw zeker met veel zorg samengesteld, maar hebben de samenstellers het belang van bescherming in dit land en in dat natuurgebied ook afgewogen tegen de prijs die ervoor betaald moet worden?
Nederland is het drukste, dichtst bevolkte en meest met havens, wegen, industrieterreinen en vliegvelden bezaaide land van de hele EU. Na de Tweede Wereldoorlog woonden hier 9 miljoen mensen; dat is nu bijna het dubbele en die 17 miljoen mensen stellen hogere eisen aan welvaart, woonruimte en woonomgeving. Destijds bestond 3% van het oppervlak uit infrastructuur en bebouwing; nu is dat bijna vijf keer zo veel: 14%, terwijl het landbouwareaal al is afgenomen van 75% toen tot minder dan 60% nu. Dan is het niet zo heel gek toch, dat wij niet op alle fronten de natuur onveranderd kunnen houden? Voor een propvol land als Nederland lijkt het goed verdedigbaar om een gecontroleerde terugtocht uit te stippelen voor dit stukje natuurbescherming; uiteraard zo beperkt mogelijk.
We kunnen misschien de lijst van 52 typen leefgebieden iets inkorten. Omdat sommige leefgebieden zich ook wel met wat minder hectares kunnen handhaven bijvoorbeeld. Dat zou je je kunnen voorstellen bij het leefgebied ‘duindoornstruwelen’ (H2160), waarvan er langs de kust duizenden hectares liggen. Of omdat ze buiten onze landsgrenzen genoeg te vinden zijn. Dat zou kunnen opgaan voor het habitattype ‘kalkgraslanden’ (H6210) waarvan de oppervlakte in ons land – in Zuid-Limburg eigenlijk – maar enkele tientallen hectares bedraagt terwijl het in zuidelijke richting veel meer voorkomt. Natura 2000 is Europees beleid, en verdient dus een Europese benadering. Als je vrij mocht kiezen waar je plantjes of habitats wilde conserveren die in meer landen van de EU voorkomen, zou je niet als eerste aan het drukste land van de hele Unie denken. Binnen ons eigen land proberen wij ook niet om juist in Amsterdam het parnassiaplantje in stand te houden.
Zo zouden we de scherpste kantjes van de huidige wetgeving af kunnen halen. Woningbouw en infrastructuur, allebei nodig voor die 17 miljoen mensen en iedereen die er nog bijkomt, zouden weer verder kunnen. Boeren zouden ons platteland met al zijn natuurwaarden voor ons kunnen blijven onderhouden, en er blijft economisch leven mogelijk waarmee we onder meer het behoud en onderhoud van de natuur kunnen betalen.
Zal Europa dat wel goed vinden? Je kan je de tegenwerpingen inderdaad al voorstellen: ‘Nederland wil zich onttrekken aan gezamenlijk beleid, Nederland laat andere landen het werk doen…’. Daar zit ook wel wat in, maar er staat tegenover dat Nederland echt wel een redelijk betoog heeft, en dat uitzonderingen in de EU vaker voorkomen – denk maar aan landen die de begrotingsregels niet kunnen of willen volgen. Bovendien: onze omstandigheden zijn uniek. Behalve de ministaatjes komt qua bevolkingsdichtheid alleen België (376/km2) in onze buurt (411/km2); in alle andere landen is die veel lager. En, niet onbelangrijk: er heeft zich nog geen andere lidstaat gemeld waar de gevolgen van het stikstofbeleid zelfs maar in de buurt komen van het horrorscenario dat zich hier in Nederland aftekent.
Het zal dus niet makkelijk zijn en het moet met zorg gebeuren – maar de mogelijkheden voor een gecontroleerde terugtocht niet onderzoeken, zou heel onverstandig zijn.
[1] Vroeger werd gesproken van ‘de PAS’: de Programmatische Aanpak Stikstof
‘Minder EU’, ‘Brussel niet de baas’, ‘Stop de uitverkoop van nationale soevereiniteit’; leuzen als deze gaan als warme broodjes in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement. Niet alleen bij anti-EU-partijen. Ook partijen die het Nederlandse lidmaatschap van de EU nog nooit ter discussie hebben gesteld, doen zorgeloos mee. Het lijkt aantrekkelijk om de rol van de EU af te schilderen als ongewenste inmenging in onze nationale zaken. Mag ik het even ronduit zeggen? Dit is misleiding. Misleiding uit domheid of uit berekening, maar het blijft misleiding. Laat u niks wijsmaken.
Nederland is niet het enige land waar politici het over de EU hebben alsof het een vreemde mogendheid is die zijn plaats moet worden gewezen. De Brexitcampagne in het Verenigd Koninkrijk stond bol van zulke uitingen. ‘We mogen van Brussel geen worst meer eten volgens Engels recept’ is er een uit vele; de Brexiteers grossierden erin. Maar zij niet alleen. Europa de schuld geven is makkelijk om een heleboel redenen maar vooral omdat Brussel nooit iets terug zegt. De EU wil als het even kan geen ruzies met zijn eigen lidstaten.
In werkelijkheid heeft Brussel echter – laten we het nou eens helder vaststellen – géén autonome macht om van alles over ons te beslissen. Wetten en regels die de Unie instelt zijn gebaseerd op besluiten van de Raad van Ministers, waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, en op goedkeuring van het Europees Parlement (EP). Dat parlement kan overigens evenmin als de Brusselse ambtenarij zelfbedachte uitvoeringsbesluiten nemen. Wanneer de EU iets ‘aan ons oplegt’ is dat dus altijd iets waar onze regering over heeft meebesloten. Er worden in Brussel ook besluiten bij meerderheid genomen, met andere woorden tegen de zin van sommige lidstaten, maar dan hebben die staten nog steeds procedures om zich daartegen te verzetten. Bovendien: zulke besluiten zijn dan niet ‘door’ Brussel genomen maar ‘in’ Brussel, door de vergadering van verantwoordelijke ministers of regeringsleiders.
Zo werkt de Unie. De Europese Commissie, het topje van de ambtelijke ijsberg, doet voorstellen. De Raad van ministers die over de materie gaan, neemt besluiten. Het parlement controleert, en vervolgens is het aan de Commissie om toe te zien op de uitvoering van die besluiten. En dàn komen vaak de terugtrekkende bewegingen. In de lidstaat is niet iedereen blij met het afgesproken beleid, de politici kruipen in hun schulp en beweren in koor dat het ‘niet aangaat’ dat Brussel ons ‘zomaar’ denkt iets voor te kunnen schrijven. Neem het vrije verkeer van personen en goederen dat tot de basisprincipes van de Unie behoort. Wanneer de concurrentie van goedkope Oost-Europese werkers tot verzet leidt van de vakbonden, roepen de verantwoordelijke politici – óók die het prima vinden dat we bij de EU horen – dat we niet langer moeten accepteren dat dit vrije verkeer door Brussel aan ons wordt opgelegd. Ze roepen niet dat het een schaduwzijde is van een beleid waar ons land van harte mee heeft ingestemd omdat we er als exporterend en handeldrijvend land onnoemelijk veel voordeel mee behalen.
De ‘macht’ van Brussel is dus heel beperkt, ook al door de ellenlange procedures om de lidstaten op één lijn te krijgen en daarna ook nog het Europees Parlement te overtuigen[1]. En de macht die de EU wèl heeft, gaat over de uitvoering van besluiten waarbij de lidstaten allemaal betrokken zijn geweest. Laat u zich niks wijsmaken over een Europese superstaat. Die bestaat niet.
Partijen die onze angst voor de macht van de huidige EU proberen aan te jagen en te exploiteren zijn ofwel onwetend, ofwel te kwader trouw. Ik denk het eerste, maar voor groeperingen die menen Nederland en de Europese Unie mee te mogen besturen is dat al erg genoeg. Geef die angst-exploitanten geen kans. Zet ze op hun nummer. Politici die niet weten hoe Europa werkt of die zich van de domme houden om onze sympathie te winnen, zijn onze stem niet waard.
[1] In een eerdere blog heb ik al eens betoogd dat Europa beter af zou zijn zonder dat parlement, maar daar gaat het hier niet over.
Misschien kent u die ervaring. Lopen in de stilte van een dennenbos, waar het licht alleen van boven komt. Alleen je eigen voetstappen zachtjes horen, een beetje verontrust opkijken als ergens in de verte een takje kraakt. Dan even stilhouden om alleen maar te luisteren, zodat er niets overblijft dan het ruisen van de dennen boven je. Op zo’n moment is het alsof je opgaat in de natuur. Het is een ervaring die ik iedereen zou gunnen, maar die in Nederland steeds moeilijker te beleven valt omdat er steeds minder naaldbos is.
Naaldbomen zijn al tientallen jaren uit de gunst bij de beheerders van natuurgebieden. Sinds de jaren tachtig is het aandeel naaldbos in Nederland met ruim een kwart verminderd, van 40% naar 29,7%[1] volgens het Planbureau voor de Leefomgeving. En dat lijkt door te gaan. Net zoals in vorige jaren trof ik deze herfst op verschillende wandelplaatsen weer de bordjes met teksten over de boswerkzaamheden waarbij nog meer naaldbomen het veld moeten ruimen. Ook de websites van natuurbeheerders informeren ons over ‘omvormingsprojecten’ van naald- naar loofhout. ‘De heersende trend onder beleidsmakers is dat naaldbossen nauwelijks natuurwaarden bezitten, zodat ze zonder meer gekapt kunnen worden,’ schreef Alterra-onderzoeker R.J. Bijlsma in 2010 in het paddenstoelenblad Coolia.
Maar wie bepaalt dan wat natuurwaarden zijn? Is dat exclusief een vraag voor beleidsmakers en ecologen? Zelf ben ik erg gehecht aan die dennen- en sparrenbomen. Ik vind ze puur natuur en ik geloof niet dat ik de enige ben. Dus vraag ik me af: waar is die ‘heersende trend’ op gebaseerd?
– Geen inheemse flora
Op de bordjes en websites wordt vaak gesproken over ‘natuurherstel’, alsof naaldbomen geen natuur zijn. De gedachte daarachter lijkt te zijn dat naaldbos ‘ooit is aangeplant’ zoals het in de Amsterdamse Waterleidingduinen heet. ‘We maken hier ruimte voor duineigenbomen,’ kan je daar lezen, op een bordje in de schaduw van een paar reusachtige sparren die makkelijk honderd jaar oud kunnen zijn. ‘Daarvoor verwijderen we boomsoorten die ooit zijn aangeplant en oorspronkelijk niet passen in het duin.’ Maar wie vindt dan dat ze daar niet passen? De bomen zelf duidelijk niet, want die hebben het er prima naar hun zin. Drinkwaterbedrijf en natuurbeheerder PWN spreekt op zijn website het hoge woord: ‘Loofbossen behoren tot onze inheemse flora’, en naaldbossen dus niet. Deze laatste zijn zelfs te vinden ‘op plekken waar van nature geen bos zou groeien’, volgens PWN – een wat boude bewering want die bomen zijn toch niet uit de grond getrokken door medewerkers van de terreinbeheerder?
Zulke aanplant gebeurde in de tweede helft van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e, dus 70 tot 170 jaar geleden, vertelt het Planbureau voor de Leefomgeving. ‘Om zandverstuivingen tegen te gaan’ bijvoorbeeld, waar overigens ook veel loofbomen voor zijn aangeplant. Of ‘om hout te leveren voor de mijnbouw in Limburg.’ Voor de mijnen dus waarvan de laatste al vijftig jaar geleden dicht ging. Samengevat: naaldbomen voegen niet veel toe aan de natuur, ze horen hier niet en we hebben ze ook niet meer nodig. Laten we dat rijtje argumenten nu eens langs lopen.
– Hooglanders en Heckrunderen
Om met het laatste te beginnen: negentig procent van het hout dat wij in Nederland verbruiken komt uit het buitenland[2]. Daar is de productie goedkoper, maar het langeafstandsvervoer naar ons land brengt wel een aanzienlijke CO2-footprint mee. Uit duurzaamheidsoogpunt zou hout van eigen bodem dus welkom moeten zijn, en bovendien: in de moeizame exploitatie van natuurgebieden zijn lage opbrengsten uit houtkap altijd nog beter dan helemaal geen opbrengsten. Er is dus juist veel te zeggen voor exploiteerbaar naaldhout in natuurgebieden. Sterker nog, de laatste rijksnatuurnota prijst en propageert zogeheten natuurcombinaties, projecten dus waar natuur en economie hand in hand gaan.
Dan de ‘eigen bos eerst’-redenering: moeten we werkelijk bomen die hier honderdzeventig jaar geleden nog niet waren, nu gaan uitfaseren omdat ze ergens anders in de evolutie hun bestaan zijn begonnen? En geldt dat dan ook voor de damherten, die hier een paar honderd jaar geleden door de landadel uit Oost-Europa naartoe zijn gehaald voor de jacht? Of voor de Konikpaarden, Schotse Hooglanders en Heckrunderen, allemaal geïmporteerd om onze natuurgebieden te helpen onderhouden? Laten we nuchter blijven. Alles in het landschap en in de natuur beweegt en verandert, niet in de laatste plaats door toedoen van ons mensen. Rivieren stromen, delta’s worden gekoloniseerd, wateren worden ingedamd en drooggelegd, zaden en beestjes verspreiden zich door toedoen van trekvogels, dieren, schepen, mensen. En dan zouden wij een aantal boomsoorten de deur moeten wijzen terwijl ze, anders dan exoten zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse vogelkers die in de duinen woekert, niemand kwaad doen en heel veel mensen een onvervangbare natuurbeleving bezorgen?
– Goed voor de totale biodiversiteit
Het derde in het rijtje argumenten tegen naaldbossen is dat van de geringe natuurwaarde: te weinig biodivers. In loofbossen krijgt meer ondergroei een kans, lees je vaak, in de vorm van planten en heesters. De bodem krijgt er meer licht, is natter en minder zuur en dat komt die biodiversiteit ten goede. Daar valt op zich weinig tegenin te brengen, maar kan het altijd als argument dienen om naaldbos verder terug te dringen? Naaldbos heeft misschien een mindere biodiversiteit, maar vooral ook een andere dan loofbos, en draagt zo op zichzelf al bij aan de totalebiodiversiteit in Nederland.[3] Volgens de Mycologische Vereniging Nederland, die zich verzet tegen de anti-naaldbostrend, kenmerkt zulk bos zich door ‘veel karakteristieke organismen waarbij vooral de enorme hoeveelheid paddenstoelen opvalt. Hieronder zijn honderden bedreigde soorten die op de officiële Nederlandse Rode Lijst staan.’ Voor de natuur is de mindere variatie in het naaldbos dus misschien wel veel waardevoller dan de grotere variatie in loofbos.
Een laatste argument voor loofbos is het effect op de beschikbaarheid van drinkwater. Je leest het niet vaak op de bordjes of websites, en dat is eigenlijk gek want dit is wèl een steekhoudend argument – in waterwingebieden. Loofbomen laten vooral in hun bladloze periode heel wat meer regenwater door, dat in de grond terecht kan komen om bij te dragen aan het drinkwaterreservoir. Dat was in 1994 al reden voor de drinkwaterbedrijven op de Veluwe om te vragen om minder naaldbos[4]. De meeste bossen staan echter niet in waterwingebieden en daar heeft dit argument dus geen waarde.
– Voorkeur samenleving laten meewegen
Alles overziende blijven er dus maar twee houdbare redenen over voor ‘omvorming’: biodiversiteit en drinkwater – allebei met een beperkte geldigheid. Daar staan heel goede argumenten tegenover om er nu, na ruim dertig jaar, juist mee te stoppen. Naaldbossen zijn goed voor natuurcombinaties, voor de financiering van natuurgebied, voor bedreigde paddenstoelen en voor de biodiversiteit op macroniveau. En last but not least: ze zijn goed voor de natuurbeleving van vele natuurliefhebbers, wandelaars en recreanten. Het omvormingsbeleid – vanaf het weghalen van jonge boompjes tot het rooien van hele bossen – heeft langdurige en vaak onomkeerbare gevolgen voor onze natuur dus ook voor de samenleving die er recreatief gebruik van maakt. Tegenover een wankel onderbouwde ‘heersende trend onder beleidsmakers’ zou de voorkeur vanuit die samenleving op z’n minst zwaar mee moeten wegen. Ik hoor ook bij die samenleving en ik zou het wel weten als me iets werd gevraagd: spaar de spar, kap met kappen!
[1] Eigenlijk: het aandeel niet gemengde naaldbossen, volgens het Compendium voor de Leefomgeving
Als je een taaldiscussie wil beslechten kijk je in de Van Dale. Het Groene Boekje kan ook maar dat is dunner en geeft minder toelichting. Dus: Van Dale. Zo heb ik er altijd over gedacht en ik ben echt niet de enige. Door een recente taalkwestie is mijn vertrouwen echter gaan wankelen.
Ik zie al een hele tijd met regelmaat nieuwsberichten waarin het woord ‘vermeend’ wordt gebruikt in de betekenis van ‘vermoedelijk’. ‘Vermeende dieven van buitenboordmotoren aangehouden’ bijvoorbeeld. Fout, volgens mij. Zoals ik mijn moederstaal heb geleerd zou je vermeende dieven die zijn gearresteerd, onmiddellijk weer vrij moeten laten. Dat zijn namelijk niet de echte dieven. Het zijn mensen van wie ten onrechtewordt gedacht dat ze dieven zijn. Of: ‘Doden door vermeende gasaanval in Aleppo’. Als het een vermeende gasaanval was, kunnen er geen slachtoffers zijn gevallen, zegt mijn taalgevoel, dus ergens klopt hier iets niet.
Het blijft terugkomen, en het blijft me hinderen. Niet zo lang geleden ook weer: Vermeende topcrimineel ‘Rico de Chileen’ verdacht van meerdere liquidaties’. Dus zo ver is het al gekomen met de misdaad in ons land, dacht ik eerst: ze kunnen denken dat je een reeks liquidaties op je geweten hebt en toch nog twijfelen aan je status als topcrimineel. Wat moet je dàn doen om dat predicaat te verdienen? Maar het drong al snel tot me door dat ik het zoveelste voorbeeld voor me had van die, laten we maar zeggen, vermeende betekenis van het woord ‘vermeend’. Het ging hier om een vermoedelijke topcrimineel.
Nu werd het me te veel. Ik besloot de Van Dale erop na te slaan om mijn gelijk te halen, maar dat liep uit op een teleurstelling: volgens ons nationale taalbaken zou zowel de ene betekenis, die van ‘vermoedelijke dader’, correct zijn als de andere, die van ’ten onrechte verdachte persoon’.
OK. Laat me dit even rustig recapituleren. We hebben dus één woord, dat volgens Van Dale zowel op ‘onschuld’ als op ‘vermoedelijke schuld’ kan duiden. Ik kan het eigenlijk niet geloven. Zijn daar meer voorbeelden van? Zou er bijvoorbeeld een woord kunnen zijn dat tegelijk ‘zwart’ en ‘vermoedelijk wit’ betekent? Of een begrip dat tegelijk ‘onjuist’ en ‘waarschijnlijk juist’ aanduidt? Bij de Taalunie zouden ze wel raad weten met zo’n woord: ‘Het gebruik van deze term in dit verband is fout, maar ook vermoedelijk goed’. Er zou een hele last van hun schouders vallen.
Wie een echt bestaand voorbeeld weet melde zich. En terwijl ik dat in spanning afwacht, voer ik nog een laatste reden aan waarom we het woord ‘vermeend’ niet in de betekenis van ‘vermoedelijk’ moeten accepteren. We hèbben namelijk dat woord ‘vermoedelijk’ al, en dat heeft maar één betekenis. Een andere term voor hetzelfde voegt dus niets toe, behalve verwarring als het ook nog zijn eigen tegendeel beduidt zoals hier het geval is. Ik stel dan ook voor dat Van Dale alsnog de erkenning van die andere term – vermeend in de betekenis van vermoedelijk – intrekt. Doet ze dat niet, dan riskeert ze voortaan te worden aangeduid als vermeende taalautoriteit. Misschien vindt ze dat zelf een compliment, maar wij weten beter.
Biodiversiteit: iedereen wil het, iedereen is ervoor. Bosjes in de stad, bloemrijke akkerranden, dode bomen, vlechtheggen, ze zijn allemaal goed voor de biodiversiteit dus in orde. Zo eenvoudig lijkt het te zijn. En omgekeerd, wat niet goed is voor de biodiversiteit is ook niet in orde. Directeur Louise Vet van het Wageningse natuurinstituut NIOO, duurzaamheidspersoon van het jaar volgens Trouw, wil binnenkort een Deltaplan Biodiversiteit presenteren. En minister van LNV Carola Schouten waarschuwt in haar recente visienota[1] dat de landbouw ‘de biodiversiteit niet meer onder druk mag zetten’.
Sinds het in 1992 door de Verenigde Naties werd omarmd heeft het een soort sterrenstatus gekregen. Maar is dat terecht? Zelf heb ik er altijd mijn twijfels bij gehad. Het leek me onwaarschijnlijk dat variatie op zichzelf iets goeds zou kunnen zijn, in de natuur of waar dan ook. Ik dacht dan bijvoorbeeld aan de grootschalige graanteelt in het bekken van Parijs of in het oosten van Duitsland, waar je de tarwe om je heen tot aan de horizon ziet groeien. Fantastisch!
Of aan de eindeloze suikerplantages die ik in het zuiden van Zimbabwe zag. Of, als het over natuur gaat want die kan er ook wat van, aan de onafzienbare berglandschappen met sparrenbomen in Midden-Europa, en de woestijnen en poollandschappen die onze aarde ook telt. Prachtig en indrukwekkend; laat dat vooral zo weinig divers blijven. Mijn intuïtie zegt: op de ene plek is diversiteit nuttig of gewenst, op de andere plek juist uniformiteit. Ook in de mate van variatie moet variatie te vinden zijn.
– Biodiversiteit in de moestuin
Maar dat is een gevoel, dus betwistbaar. Wat daarentegen moeilijk te bestrijden lijkt, is dat ‘biodiversiteit’ een onwerkbaar begrip is als je er geen plaats en schaal bij noemt. De biodiversiteit op de wereld handhaven, zoals de VN destijds bepleitte[2], daar kan je moeilijk tegen zijn. Maar willen we ook zo veel mogelijk verschillende organismen in Europa, binnen onze landsgrenzen, per provincie? Per hectare of per vierkante meter? En willen we dat dan op elke hectare en elke vierkante meter?
Willen we biodiversiteit in onze huiskamers of badkamers? Nee, zou ik zeggen. De muizen en bacteriën die zichzelf daar uitnodigen wijzen we resoluut de deur. Willen we biodiversiteit op ons gazon of terras, of op het voetbalveld? Nee, en daar hoeven we ons ook niet schuldig over te voelen want de plantjes en mossen die we daar geen ruimte gunnen krijgen heus wel weer ergens anders een kans. Wil je biodiversiteit in je moestuin, op dat lapje grond dat jij nou juist had gereserveerd voor je koolrabi en wortelen? Nee. En zo is het ook niet vreemd dat een boer niet zit te wachten op biodiversiteit in zijn akker of op zijn grasland, zeg ik in het bijzonder tegen minister Schouten. Haar wens om de biodiversiteit niet meer te laten hinderen door de landbouw is wel mooi, maar niet realistisch. Laten we wel wezen: landbouw heeft altijd de biodiversiteit onder druk gezet. Sterker nog, het wezen van de landbouw is de biodiversiteit op een stuk land terug te dringen, om van dat land een optimale oogst van één bepaald gewas te kunnen halen. Je mag dus rustig zeggen dat de landbouw uit de aard van zijn wezen nooit zal kunnen voldoen aan de wens van de minister.
– Soorten de vrije loop geven
En dat geeft ook niks. Zolang er in de vrije groene ruimte buiten die landbouwgrond wèl genoeg plek is voor een veelheid aan organismen is er geen probleem. Laten we bijvoorbeeld eens een denkbeeldig experiment doen op een boerenbedrijf. Stel, we hebben zo’n bedrijf in een polder, en aan het andere eind van die polder ligt een natuurgebied. Nu gaan we de verzuchting van minister Schouten eens serieus nemen en we kopen, met overheidsgeld, de helft van dat boerenbedrijf op. Daar gaan we allerlei soorten de vrije loop geven. We leggen er dode bomen neer, verhogen de waterstand, geven uiteraard geen kunstmest meer en doen verder alles om er zoveel mogelijk organismen zich thuis te laten voelen. Op de overgebleven helft van het bedrijf gaat de boer door met een zo hoog mogelijke opbrengst na te streven van één of enkele gewassen. Is de biologische variatie op de voormalige oppervlakte van het bedrijf nu groter geworden? Ja, want op die ene helft wonen allerlei beestjes en organismen die zich er voorheen niet durfden te wagen. En is de biodiversiteit in de hele polder toegenomen? Nee, want de planten en dieren die nu in groten getale de helft van dat boerenbedrijf bevolken, zullen grotendeels overeenkomen met die in het natuurgebiedje dat er al lag.
– Meer beestjes maar niet meer soorten
Net zo’n experiment kan je binnen het natuurgebied doen. Laten we bijvoorbeeld eens een lapje grond nemen van tien bij tien meter in een natuurgebied. Vroeger werd een omgevallen boom weggehaald, verzaagd en/of opgestookt, maar tegenwoordig blijft hij liggen – op dat lapje grond van tien bij tien in ons geval. De boswachter zal ons waarschijnlijk uitleggen dat dat goed is voor de biodiversiteit: allerlei beestjes, schimmels, insecten en wormen komen er naartoe om zich tegoed te doen aan het ontbindende hout. Dat zal het aantal verschillende organismen opstuwen op ons lapje grond. Maar waar komen die beestjes vandaan? Vermoedelijk toch van naburige lapjes grond waar ze hun kans zaten af te wachten, of waar ze al met een andere boomstronk bezig waren geweest. De biodiversiteit is op ons lapje grond wel, maar in het hele bos niet gegroeid. Er zijn wel meer beestjes, maar niet meer soorten gekomen.
Biodiversiteit rond een gevallen boom voegt dus weinig of niets toe aan die in het hele bos, en biodiversiteit op een halve boerderij – of in een bloemrijke akkerrand, for that matter – draagt evenmin veel bij aan de biologische variatie in de polder, de provincie of het land.
– Beter een vogel beschermen dan ‘de biodiversiteit’
Waarom zou je dan toch plaatselijk, op microniveau, de biodiversiteit op willen stuwen? Ik kan twee redenen bedenken. De eerste zou kunnen zijn dat er een soort algemene regel bestaat: hoe meer exemplaren van reeds aanwezige soorten er op een zekere oppervlakte aanwezig zijn, des te beter voor onze leefomstandigheden. Ik ken die regel niet, en als hij er wel is gaat hij niet over biodiversiteit maar over de omvang van populaties: we streven dan niet naar meer soorten maar naar meer exemplaren van de bestaande soorten. Dat kan, maar dan zou het goed zijn als ecologen concreet zouden uitwerken naar welke aantallen we moeten streven op welke plaats, en wanneer de doelen zijn gehaald.
De tweede mogelijke reden is dat we bepaalde planten of dieren voor uitsterven willen behoeden. Neem bijvoorbeeld de grutto. Als het moderne graslandbeheer door veehouders minder aantrekkelijk is voor de grutto, die nu juist daar en nu juist in Nederland zijn domicilie kiest – dàn moeten we zorgen voor meer ‘ouderwets’ grasland, hetzij bij veehouders of elders. Dan zijn we echter niet bezig met het beschermen van ‘de biodiversiteit’ maar van een vogel die op ons is aangewezen – een heel goed doel dat echter meer is geholpen met een gerichte aanpak dan met een algemeen streven naar meer diversiteit overal-en-altijd.
– Hol en onverzadigbaar
Biodiversiteit is prima als mondiaal streefbeeld, maar waardeloos als algemeen geldige norm voor onze omgang met natuur en milieu. Op sommige oppervlaktes reduceren we de diversiteit om er voedsel te kunnen produceren, op andere wordt ze vrijwel geruïneerd om er wegen, huizen en fabrieken te kunnen bouwen. Dus koesteren we op weer andere plekken de aanwezige organismen met extra aandacht omdat we in dit kleine land toch graag alle soorten planten en dieren voor de toekomst willen behouden ook al wonen we er nu met twee keer zoveel mensen als tachtig jaar geleden.
Duurzaamheid nastreven: ik ben ervoor. Natuur beschermen: ik vind het hard nodig. Soorten niet laten verdwijnen: ik vind het zinvol en het is ook nog SMART[3]. Maar laten we afscheid nemen van het begrip ‘biodiversiteit’ als recept tegen alle kwalen. Zonder heldere vermelding van plaats en schaal is het hol en onverzadigbaar.
[2] ‘Biodiversiteit is de variabiliteit in organismen uit de gehele wereld, waaronder terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische verbanden waar ze deel van uitmaken; de diversiteit betreft de variatie binnen soorten (genen), tussen soorten en tussen ecosystemen.’