Landbouwpoliticus Sicco Mansholt wordt in ons land niet overdadig geëerd. Waar dat wel gebeurt, is het meestal om zijn late zorg over de gevolgen van schaalvergroting. Toch wordt hem daarmee geen recht gedaan. Roepen om kleinschaligheid was heel gewoon toen Mansholt zich daartoe bekende. Dat hij eerder een nationaal en Europees landbouwbeleid tot stand bracht, en een plan voor een sociaal boerenbestaan in Europa, was veel minder gewoon.
Deze herfst bracht zowel Vrij Nederland (75 jaar) als Elsevier (70 jaar) een jubileumnummer uit met beschrijvingen van markante landgenoten. In beide bladen kreeg Mansholt een verhaal. De foto was hetzelfde, maar daar hield de overeenkomst op. De manier waarop naar de politicus werd gekeken, vertoonde zelfs geen overlap. Waar Elsevier Mansholts verdiensten beschrijft als minister van Landbouw en Europees commissaris, concentreert Vrij Nederland zich op de ‘bekering’ aan het einde van zijn loopbaan.
Die laatste invalshoek is tegenwoordig het populairst. Zo worden bijvoorbeeld Sicco Mansholtprijzen uitgereikt aan een multifunctionele boer of de duurzaamheidsbeweging Slow Food. De afgelopen twee zomers trok ook een toneelstuk door het land, met Helmert Woudenberg in de rol van de politicus – treffend, sympathiek en met zin voor geschiedenis. Maar wel weer dat éne stukje geschiedenis dat velen het liefst lijken te onthouden: daar waar Mansholt vragen gaat stellen over de wenselijkheid en de gevolgen van schaalvergroting en het uitputten van de aarde. De meeste herdenkers koesteren het beeld van ‘de man die de moed had oude overtuigingen te herzien’, zoals Trouw hem in 1999 beschreef.
Mansholts ommezwaai was destijds natuurlijk opvallend, maar niet revolutionair. Het was immers de tijd van de Kabouterbeweging, van het rapport ‘Grenzen aan de groei’ van de Club van Rome en van E.F. Schumachers beroemde essay ‘Small Is Beautiful’. De Eurocommissaris was er dus vroeg bij voor iemand in zijn positie maar hij sloot zich aan bij een bestaande, snel groeiende denkstroming. Dat was anders bij de dingen die hij voor die tijd in beweging had gebracht. Als minister ontwierp Mansholt na de oorlog een volkomen nieuw landbouwbeleid, met een belangrijke rol voor de overheid in de landbouwmarkten die niettemin open en vrij bleven. Daarbij opereerde hij eigenlijk in zijn eentje. Zijn partij, de PvdA, had niets met boeren en die afkeer was wederzijds. Als Europees commissaris speelde Mansholt vanaf 1958 een belangrijke rol bij het tot wasdom brengen van de gloednieuwe Europese commissie – bekend is het verhaal dat hij potlood, papier en een gum zelf moest gaan kopen in een winkel om de hoek. Tegelijkertijd ontwierp hij, samen met zijn vaste secondant Berend Heringa, het Europese landbouwbeleid naar het evenbeeld van het Nederlandse. Hij kreeg het erdoor in een Gemeenschap van zes lidstaten waarvan de agrarische belangen hemelsbreed uiteenliepen. En toen hij zag dat zijn beleid een onhoudbaar beroep op de Europese schatkist deed zonder dat dat voor de meeste boeren een goed levenspeil meebracht, kwam hij met zijn beruchte Plan Mansholt. Ook niet bepaald mainstream. Het werd door boeren massaal afgewezen.
Anders dan zij dachten en ook nu nog velen denken, was dat plan niet bedoeld om boeren tot schaalvergroting te dwingen. Dat deed de economie zelf namelijk wel. Mansholt zag dat, en begreep dat zijn ambitie om boeren aan een sociaal aanvaardbaar bestaan te helpen, met prijsbeleid te duur zou worden. Daarom stelde hij voor om met subsidies middelgrote bedrijven tot ‘tweemansbedrijven’ te laten uitgroeien: bedrijven die aan twee gezinnen inkomen, vakantie en vrije dagen konden bieden. De kleinste bedrijven zouden ‘warm’ worden gesaneerd, waarbij aanvullend regionaal beleid moest zorgen voor alternatieve werkgelegenheid. Het ging hem er dus niet om schaalvergroting te bevorderen, maar om de gevolgen ervan voor boeren sociaal aanvaardbaar te maken. Dat hij daar spijt van zou hebben gekregen kan ik nergens bevestigd krijgen. Wèl dat hij het erg vond dat de sociale aspecten uit zijn plannen later werden geschrapt of niet werden uitgevoerd. Dat heb ik in 1976 zelf uit zijn mond opgetekend in een interview dat onlangs weer is opgedoken.
Er bestaat in ons land een standbeeld voor Sicco Mansholt. Het is niet al te groot en staat op een sokkel die bijna wegzakt in de zompige grond waar bijna niemand het kan vinden: tussen de gapend lege percelen van het mislukte ontwikkelingsproject Blauwe Stad in Groningen. Op deze plek symboliseert het treffend Mansholts veelgeroemde ‘bekering’ in het licht van de geschiedenis: kleinschalig en onopvallend. Zonder te beweren dat zijn politiek goed of fout was zou ik zelf Mansholt een standbeeld toewensen dat meer recht doet aan zijn formaat als groot en onafhankelijk denker, als leidend en gedreven politicus met een diepgaande kennis van de Europese landbouw, een enorm politiek uithoudingsvermogen en een sociaal hart. Op een andere plaats, in Den Haag of Brussel bijvoorbeeld. En wat mij betreft op een hoger voetstuk.