Jaarlijks archief: 2015

Sicco Mansholt verdient een voetstuk van zijn eigen formaat

Landbouwpoliticus Sicco Mansholt wordt in ons land niet overdadig geëerd. Waar dat wel gebeurt, is het meestal om zijn late zorg over de gevolgen van schaalvergroting. Toch wordt hem daarmee geen recht gedaan. Roepen om kleinschaligheid was heel gewoon toen Mansholt zich daartoe bekende. Dat hij eerder een nationaal en Europees landbouwbeleid tot stand bracht, en een plan voor een sociaal boerenbestaan in Europa, was veel minder gewoon.

Deze herfst bracht zowel Vrij Nederland (75 jaar) als Elsevier (70 jaar) een jubileumnummer uit met beschrijvingen van markante landgenoten. In beide bladen kreeg Mansholt een verhaal. De foto was hetzelfde, maar daar hield de overeenkomst op. De manier waarop naar de politicus werd gekeken, vertoonde zelfs geen overlap. Waar Elsevier Mansholts verdiensten beschrijft als minister van Landbouw en Europees commissaris, concentreert Vrij Nederland zich op de ‘bekering’ aan het einde van zijn loopbaan.

MansholtInDeBladenDie laatste invalshoek is tegenwoordig het populairst. Zo worden bijvoorbeeld Sicco Mansholtprijzen uitgereikt aan een multifunctionele boer of de duurzaamheidsbeweging Slow Food. De afgelopen twee zomers trok ook een toneelstuk door het land, met Helmert Woudenberg in de rol van de politicus – treffend, sympathiek en met zin voor geschiedenis. Maar wel weer dat éne stukje geschiedenis dat velen het liefst lijken te onthouden: daar waar Mansholt vragen gaat stellen over de wenselijkheid en de gevolgen van schaalvergroting en het uitputten van de aarde. De meeste herdenkers koesteren het beeld van ‘de man die de moed had oude overtuigingen te herzien’, zoals Trouw hem in 1999 beschreef.

Mansholts ommezwaai was destijds natuurlijk opvallend, maar niet revolutionair. Het was immers de tijd van de Kabouterbeweging, van het rapport ‘Grenzen aan de groei’ van de Club van Rome en van E.F. Schumachers beroemde essay ‘Small Is Beautiful’. De Eurocommissaris was er dus vroeg bij voor iemand in zijn positie maar hij sloot zich aan bij een bestaande, snel groeiende denkstroming. Dat was anders bij de dingen die hij voor die tijd in beweging had gebracht. Als minister ontwierp Mansholt na de oorlog een volkomen nieuw landbouwbeleid, met een belangrijke rol voor de overheid in de landbouwmarkten die niettemin open en vrij bleven. Daarbij opereerde hij eigenlijk in zijn eentje. Zijn partij, de PvdA, had niets met boeren en die afkeer was wederzijds. Als Europees commissaris speelde Mansholt vanaf 1958 een belangrijke rol bij het tot wasdom brengen van de gloednieuwe Europese commissie – bekend is het verhaal dat hij potlood, papier en een gum zelf moest gaan kopen in een winkel om de hoek. Tegelijkertijd ontwierp hij, samen met zijn vaste secondant Berend Heringa, het Europese landbouwbeleid naar het evenbeeld van het Nederlandse. Hij kreeg het erdoor in een Gemeenschap van zes lidstaten waarvan de agrarische belangen hemelsbreed uiteenliepen. En toen hij zag dat zijn beleid een onhoudbaar beroep op de Europese schatkist deed zonder dat dat voor de meeste boeren een goed levenspeil meebracht, kwam hij met zijn beruchte Plan Mansholt. Ook niet bepaald mainstream. Het werd door boeren massaal afgewezen.

Anders dan zij dachten en ook nu nog velen denken, was dat plan niet bedoeld om boeren tot schaalvergroting te dwingen. Dat deed de economie zelf namelijk wel. Mansholt zag dat, en begreep dat zijn ambitie om boeren aan een sociaal aanvaardbaar bestaan te helpen, met prijsbeleid te duur zou worden. Daarom stelde hij voor om met subsidies middelgrote bedrijven tot ‘tweemansbedrijven’ te laten uitgroeien: bedrijven die aan twee gezinnen inkomen, vakantie en vrije dagen konden bieden. De kleinste bedrijven zouden ‘warm’ worden gesaneerd, waarbij aanvullend regionaal beleid moest zorgen voor alternatieve werkgelegenheid. Het ging hem er dus niet om schaalvergroting te bevorderen, maar om de gevolgen ervan voor boeren sociaal aanvaardbaar te maken. Dat hij daar spijt van zou hebben gekregen kan ik nergens bevestigd krijgen. Wèl dat hij het erg vond dat de sociale aspecten uit zijn plannen later werden geschrapt of niet werden uitgevoerd. Dat heb ik in 1976 zelf uit zijn mond opgetekend in een interview dat onlangs weer is opgedoken.

IMG_9988Er bestaat in ons land een standbeeld voor Sicco Mansholt. Het is niet al te groot en staat op een sokkel die bijna wegzakt in de zompige grond waar bijna niemand het kan vinden: tussen de gapend lege percelen van het mislukte ontwikkelingsproject Blauwe Stad in Groningen. Op deze plek symboliseert het treffend Mansholts veelgeroemde ‘bekering’ in het licht van de geschiedenis: kleinschalig en onopvallend. Zonder te beweren dat zijn politiek goed of fout was zou ik zelf Mansholt een standbeeld toewensen dat meer recht doet aan zijn formaat als groot en onafhankelijk denker, als leidend en gedreven politicus met een diepgaande kennis van de Europese landbouw, een enorm politiek uithoudingsvermogen en een sociaal hart. Op een andere plaats, in Den Haag of Brussel bijvoorbeeld. En wat mij betreft op een hoger voetstuk.

Weidevogels 3: Spinozaprijswinnaar uit de bocht met blame-the-farmer-denken

‘Beheers die reflex om de boeren de schuld te geven,’ zei ik in mijn eerste blog over de weidevogelstand. De inkt was nog niet droog of een nieuw voorbeeld van ongegeneerd blame-the-farmer-denken drong zich op. Opnieuw uit wetenschappelijke hoek.

Tweehonderd mensen kwamen deze week naar het hoofdstedelijke Pakhuis de Zwijger, voor een bijeenkomst over Weidevogels in de Amsterdamse achtertuin. De aankondiging zette al een beetje de toon: ‘Amstelland levert de stad melk, maar dat kost ons natuur’. Dat was echter nog kinderspel vergeleken met de boodschap van de Groninger ornitholoog en Spinozaprijswinnaar Theunis Piersma. Hij schetste ter plaatse de achteruitgang van de grutto in de afgelopen vijftig jaar, die inderdaad verontrustend is, en legde de verantwoordelijkheid daarvoor zonder enige reserve bij de ‘industriële veehouderij’ met zijn ‘monomane obsessie met exportcijfers’. Die maakt het landschap almaar saaier en minder voedselrijk voor de vogels, betoogde hij. Om de boeren naar het juiste, bloem- en kruidenrijke pad terug te dwingen stelde hij een verplichte mededeling voor op een pak reguliere melk: ‘Dit product brengt ernstige schade toe aan uw leefomgeving’. Geen woord over de krimpende oppervlakte grasland door stadsuitbreiding, wegen en industrieterreinen. Geen woord over de groeiende rol van roofdieren. En geen woord over het feit dat ook in natuurterrein zeer veel legsels van grutto’s mislukken, een verschijnsel waarvoor nog geen goede verklaring voorhanden is.

KONICA MINOLTA DIGITAL CAMERAPiersma ging echter verder. Te ver in mijn ogen. Niet alleen de grutto en het landschap zijn volgens hem slachtoffer van de veehouderij. Ook de Afrikaanse boer betaalt een hoge prijs – en hij kwam met het verhaal dat ik eerder die dag had gezien op de website van de Rijksuniversiteit Groningen, waaruit ik nu verder citeer. ‘Afrikaanse rijstboer lijdt honger door Nederlandse zuivel,’ staat erboven. Het betoog gaat zo: grutto’s vliegen tegenwoordig eerder terug naar Afrika, vaak al in juni of juli. Dat komt door veranderingen in de bedrijfsvoering van Nederlandse veehouders, die leiden tot voedselgebrek en mislukte legsels. De boeren in Senegal hebben in die periode hun rijst net ingezaaid en dat zaad eten de grutto’s graag op. Het gevolg is schade aan de oogst en dat is de schuld van ‘de Nederlandse zuivel’. Tot zo ver in het kort het bericht op de website, en de inleiding in Amsterdam.

Piersma en zijn collega’s moeten zich in mijn ogen schamen voor zo’n verhaal. Ze overdrijven schromelijk de gevolgen en klampen zich vast aan een zelfgekozen voorkeursverklaring:

1)    Nergens wordt waargemaakt dat er sprake van honger zou zijn. De boeren moeten volgens het bericht nu hun kiemplanten dicht bij huis zaaien om ze tegen de grutto’s te beschermen, en dat betekent ‘een enorme hoop extra werk!’. Dat is wel wat anders dan honger.

2)    De oorzaak ‘heeft alles te maken met de veranderingen in de bedrijfsvoering van de meeste Nederlandse melkveehouderijen’. Er is geen verwijzing naar onderliggend onderzoek. Piersma haalt er intussen wel factoren bij die niets met een wetenschappelijke verklaring te maken hebben, zoals de ‘saaiheid’ van het landschap (die een grutto niet pe se net zo hoeft te ervaren als een Groninger hoogleraar).

3)    Alternatieve verklaringen voor het vervroegde vertrek van de vogels, zoals klimaatverandering, zijn niet onderzocht. Toch lezen we daar in de media regelmatig over. ‘Trekvogels als de […] grutto hebben last van de sterke vervroeging van het voorjaar,’ meldde de Natuurkalender al in 2008. En: ‘Door de warme winters gaat het gras eerder groeien en worden de weilanden eerder gemaaid.’

4)    Een andere verklaring – dat de vogels niet door honger worden verdreven, maar door trek in de Afrikaanse rijst worden aangetrokken – wordt evenmin onderzocht. De rijstvelden liggen daar pas zo’n jaar of twintig, vertelde Piersma in Amsterdam, precies de periode waarin zich het probleem ontwikkelde.

5)    Er wordt niet gemeld dat ook grutto’s op natuurland veel legsels zien mislukken – wat niet wijst op schuld van de veehouderij maar juist juist in de richting van alternatieve verklaringen.

6)    Er wordt ook niet gemeld dat zeer veel legsels verloren gaan door toedoen van roofdieren zoals vossen, die onder het vigerende natuurbeleid sterk in aantal zijn toegenomen.

7)    De Senegalese boeren worden afgeschilderd als hulpeloze slachtoffers, maar dat zijn ze natuurlijk niet. De ‘afgelopen twintig jaar’ zien ze de grutto’s steeds vroeger terugkeren uit Nederland, staat er. Daardoor hebben over oplossingen na kunnen denken die het bericht trouwens ook vermeldt, zoals het laten ontkiemen van de rijst vlakbij hun woningen.

Het is ingewikkeld. Er spelen veel factoren een rol. Daar zou iedereen aan moeten denken die iets wil bijdragen aan de toekomst van de grutto in Nederland, maar een wetenschapper nog het meest van allemaal. Zijn tweede natuur zou het moeten zijn om het hoofd koel te houden en een plek te geven aan alle factoren die een rol kunnen spelen wanneer een probleem moet worden opgelost. Dat Piersma en zijn collega’s dat verzuimen en zich in plaats daarvan laten meesleuren in eendimensionaal blame-the-farmer-denken, staat ze slecht. Het werpt een schaduw over hun wetenschappelijke reputatie en de grutto’s schieten er ook niks mee op.

Weidevogels 2: we hoeven geen opgepoetste cijfers

‘De manier waarop Martijn de Groot onze cijfers heeft bewerkt en de uitspraken die hij daarover doet zijn niet statistisch verantwoord’. Dat zegt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over mijn vorige blogpost over de weidevogelstand. Ik heb er nog eens goed op gestudeerd maar mijn conclusie blijft dezelfde: het CBS overdreef de terugloop van de weidevogels en schreef die ten onrechte vooral aan de boeren toe.

Het CBS en Sovon Vogelonderzoek verstuurden begin augustus een alarmerend persbericht over de ‘duikvlucht’ waarin de weidevogelstand sinds 1990 terecht was gekomen door schaalvergroting en intensivering in de landbouw. Ik bestreed de strekking van dat bericht. Niet omdat ik zoveel weet over de weidevogelstand, maar omdat de presentatie van de cijfers niet deugde.

Nu is het natuurlijk niet leuk om de wind van voren te krijgen van een gezaghebbend instituut als het CBS. Ik zou er dan ook bedeesd het zwijgen toe hebben gedaan, als het niet zo eenvoudig was geweest om de kritiek naast me neer te leggen. Ik had namelijk niets anders gedaan dan de statistici van het instituut zelf, en ook met precies dezelfde gegevens. Alleen met twee verschillen. Eén: ik liet met een eigen grafiek zien dat een ander beginjaar van de CBS-grafiek uit het persbericht tot veel minder pessimistische conclusies zou leiden. En twee: ik schreef dat de statistici rekening hadden moeten houden met de krimp met 14% van het areaal grasland sinds 1990. Je kan nu eenmaal niet van grutto’s verwachten dat ze allemaal wat dichter op elkaar gaan zitten als er weiland wordt geofferd aan verstedelijking. Met de krimp van de oppervlakte zal er ook krimp van de aantallen vogels optreden maar die mag je niet toeschrijven schaalvergroting en intensivering in de veehouderij. Als je die twee dingen verdisconteert, was mijn conclusie, dan zijn vier van de negen vogelsoort uit het persbericht de afgelopen vijfentwintig jaar gegroeid, en dat is helemaal geen slecht resultaat.

De reactie van het CBS bevat ook een uitgebreide toelichting, met betrouwbaarheidsintervallen en lineaire modelberekeningen: waarom is de Groot niet statistisch verantwoord bezig? Die bespaar ik de lezer graag; wie er kennis van wil nemen, melde zich. Maar wát daar ook in staat, en hoe waar het ook is – het is in gelijke mate van toepassing op de weergave van het CBS en op die van mij. Vandaar dat mijn betoog er niet door verandert.

Er kwamen ook veel andere reacties, die soms meer tot nadenken stemden. Zo had ik beweerd dat weidevogels zich niet druk maken over schaalvergroting. Dat kwam me op kritiek te staan die ik niet zo makkelijk kan afwimpelen. Grotere percelen maken wel degelijk verschil, kreeg ik tegengeworpen: ze maken grotere machines mogelijk, die op hun beurt het vluchten voor de weidevogelkuikens moeilijker maken. Vaker maaien, betere drainage, minder greppels, meer sleepslangen – het zijn allemaal veranderingen die niet per se samenhangen met grotere bedrijven maar wel met grootschaliger werken. En ze zijn niet goed voor de leefomstandigheden van weidevogels. Op dit punt was ik dus te kort door de bocht gegaan. Des te opvallender is het dan wel dat een aantal weidevogels het getalsmatig heel behoorlijk doet. Zouden ze zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden?

Vogelspotters wezen me op hun eigen waarneming – ‘wij zien toch zelf dat de weilanden steeds saaier worden?’ – en hadden kritiek op de keuze van de vogelsoorten door het CBS: ‘geen echte weidevogels’. Boeren vestigden de aandacht op predatie. Vossen, marters en roofvogels brengen de weidevogelstand enorme schade toe, zeggen ze. ‘Het gebeurt bij wijze van spreken voor onze neus!’. Op hun beurt reageren de natuurpleiters daar weer schamper op, alsof de veehouders naar smoezen zoeken om hun eigen rol te verdoezelen.

Je kan dus over veel dingen van mening verschillen als het gaat over het welbevinden van de weidevogels. Juist daarom is het zo belangrijk dat we kunnen beschikken over cijfers die niet in dienst staan van een standpunt of partij, en die geen onderwerp van discussie kunnen worden. CBS en Sovon zouden daarvoor moeten zorgen, maar dat hebben ze dus in dit geval niet goed gedaan.

Deze grafiek uit Vogelbalans 2012 van Sovon toont wèl cijfers van voor 1990. Hij laat zien dat rond dat jaar de weidevogelstand inderdaad uitzonderlijk goed was. En hij heeft net als de recente CBS-grafiek een opvallend hoog startpunt. Denk je de eerste twee jaar weg, dan gaat de kievit vooruit en blijft er voor grutto, scholekster en tureluur een veel bescheidener daling over. Die zal goeddeels verklaard worden door de teruggang van de oppervlakte agrarisch land in 45 jaar
Deze grafiek uit Vogelbalans 2012 van Sovon toont wèl cijfers van voor 1990. Hij laat zien dat rond dat jaar de weidevogelstand inderdaad uitzonderlijk goed was. En hij heeft net als de recente CBS-grafiek een opvallend hoog startpunt. Denk je de eerste twee jaar weg, dan gaat de kievit vooruit en blijft er voor grutto, scholekster en tureluur een veel bescheidener daling over. Die zal goeddeels verklaard worden door de teruggang van de oppervlakte agrarisch land in 45 jaar

 

 

Minder weidevogels? Beheers die reflex om boeren de schuld te geven

‘Weidevogels in duikvlucht’ staat boven een recent persbericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het gaat slecht met de meeste weidevogelsoorten in Nederland, schrijft het instituut, en ‘dat hangt samen met de schaalvergroting en intensivering in de landbouw.’ Wordt het niet tijd om eens af te zien van die reflex om boeren de schuld te geven van wat er in de natuur niet naar wens verloopt? *

Foto Weidevogelbescherming Reusel-De Mierden
Foto Weidevogelbescherming Reusel-De Mierden

Alleen het aantal kuifeenden ging in de periode 1990-2014 flink vooruit, toont een alarmerende grafiek bij het bericht. De tureluur bleef gelijk en zeven andere soorten lieten een behoorlijke krimp zien, met als uitschieter de scholekster die terugviel naar 34% van zijn aantal in 1990. Dat ziet er niet best uit. Maar als het begrippenpaar ‘schaalvergroting en intensivering’ opduikt moet je altijd opletten. Het krijgt de schuld van allerlei kwaad, waaronder veranderingen in de natuur – vaak zonder een geloofwaardige reden. Dat lijkt hier ook het geval. Bij intensivering – meer koeien per hectare – kan je je nog voorstellen dat weidevogels er last van hebben. Maar wat zouden ze voor bezwaar kunnen hebben tegen schaalvergroting, dus meer koeien per boer?

– Hooilanden
Het vertrouwen wordt er niet groter op als het bericht even verderop meldt dat de problemen eigenlijk worden veroorzaakt door het verdwijnen van ‘gevarieerde, vochtige, kruidenrijke hooilanden’. Hooilanden? Vochtig, kruidenrijk? Wat waren dat dan voor landen? Op welke veehouderijbedrijven kon je die zien, tot 1990? Zolang ik meega wordt er al niet meer gehooid in de veehouderij, maar ingekuild. Net zo lang, en langer, streven veehouders naar voedzame, groene weides voor hun koeien, waar voornamelijk grassen en klavers een kans krijgen. Dat is ook begrijpelijk. Bij de Nederlandse grondprijzen moet je wel het maximum aan voedingswaarde van je beschikbare hectares halen en dat is niet pas in 1990 uitgevonden. CBS, graag cijfers over die verdwenen hooilanden! Harde cijfers, en een meetbare definitie.
Half juli was er ook veel discussie over de achteruitgang van de weidevogelstand. De Vogelbescherming voorzag een ‘explosie’ van het aantal koeien door het afschaffen van de melkquota: er zou minder weiland overblijven ‘met ongelijke bodem, lang gras en veel onkruid’. Ook toen vroeg ik me af bij welke boeren dit land dan tot nu toe te vinden was geweest. Ik raakte op Twitter in discussie met een natuurliefhebber en vroeg het hem. ‘Lees De Bonte Wei van Jac P. Thijsse er maar eens op na,’ raadde hij me aan. Nu heb ik dat toevallig in de kast staan. Een prachtig Verkadeboek uit 1911, ongeveer het moment waarop graslandverbetering in Nederland op gang kwam. Ja, toen hadden veehouders nog kruidenrijke hooilanden, met zachte vochtige grond waar geen koeien op konden grazen of machines op konden maaien. Die zijn echter voor de oorlog en vooral daarna in rap tempo ontgonnen, ontwaterd en geschikt gemaakt als productiegrasland. Dat proces was al ruimschoots voltooid toen het beginjaar van de CBS-grafiek nog niet eens in zicht was.

– Dalers worden stijgers
Ook in de discussie van medio juli publiceerde het vakblad Natuur Bos en Landschap een grafiek met dalende indexcijfers voor vier weidevogels vanaf 1964. Mij viel toen op dat de teruggang vooral in het eerste jaar plaatsvond en in de vijftig jaar daarna veel minder sterk was. Ik dacht er meteen aan toen ik in het recente CBS-bericht precies hetzelfde zag: scherp afglijdende lijntjes van 1990 naar 1991 en daarna een gevarieerder beeld met gemiddeld een zwakkere afname.
De overeenkomst is dat beide plaatjes beginnen met een uitzonderlijk gunstig weidevogeljaar, waardoor vanzelf de rest van de grafiek in mineur verloopt. Waren ze een jaar later begonnen, dan zou het beeld over de volgende decennia heel anders zijn geweest. In het geval van de recente CBS-grafiek zouden bij 1991 als startjaar – dat eigenlijk beter in het algemene beeld past – sommige dalers zelfs stijgers zijn geworden. Ik heb het even uitgerekend met behulp van de door de rekenmeesters beschikbaar gestelde Excel-tabel: naast de kuifeend zouden dan ook de tureluur en de gele kwikstaart in aantal zijn gegroeid in plaats van gekrompen  – dus niet één maar drie van de negensoorten uit het rijtje in het persbericht, zoals de figuur op deze pagina laat zien.

– Krimpend areaal
Dat alles is des te opmerkelijker omdat die groei plaatsvond op een krimpend areaal grasland. Door verstedelijking en uitbreiding van de infrastructuur was er in 2014 nog maar 86% over van het grasland in 1990. Niet de schaalvergroting en intensivering in de veehouderij, maar die in de rest van de maatschappij verklaart dus de eerste 14% van een eventuele krimp van de populaties. Houden we rekening met de beschikbare oppervlakte grasland, dan blijken zelfs vier van de negen genoemde soorten gegroeid in plaats van gekrompen: gele kwikstaart (146%), graspieper (109%), kuifeend (185%) en tureluur (128%). Een prachtig resultaat en dat zonder onkruidrijke hooilanden!
Ook zo berekend zijn er overigens nog vijf soorten in aantal verminderd: kievit en slobeend tot resp. 71 en 73%, veldleeuwerik en grutto tot resp. 55 en 51% en de scholekster tot zelfs 41% van het aantal in 1990. Maar als tegenover de dalende aantallen bij de ene, flink stijgende aantallen bij andere soort staan, schieten we niet veel op met algemene en versleten verklaringen. De reflex om de veehouders de schuld te geven is dan zonder grond en zonder effect.

– Echte oorzaken, echte maatregelen
Met sommige weidevogels gaat het slecht, slechter dan je kan verwachten als je ze steeds minder weide te bieden hebt. Dat moeten we serieus nemen, liefst zonder een hele beroepsgroep terug te sturen naar het begin van de vorige eeuw. Maar dan moeten we ons kunnen baseren op betrouwbare data en op evenwichtige, volledige informatie. En met die informatie moeten we zoeken naar echte oorzaken en echte maatregelen. Misschien moeten we ons gezien de onstuitbare groei van steden, industrieterreinen en wegen in dit dichtbevolkte land zelfs neerleggen bij een teruggang van sommige vogelsoorten. Aan opgepompte cijfers en slecht gefundeerde conclusies hebben we in ieder geval niets. De vogels niet, de boeren niet, en het nationale cijferinstituut CBS ook niet.

De bovenste grafiek, uit het CBS-bericht, toont de ontwikkeling met als beginjaar 1990. De onderste toont het resultaat wanneer in plaats daarvan 1991 als beginjaar wordt genomen (excuses voor de andere kleuren).
De bovenste grafiek, uit het CBS-bericht, toont de ontwikkeling met als beginjaar 1990. De onderste toont het resultaat wanneer in plaats daarvan 1991 als beginjaar wordt genomen (excuses voor de andere kleuren).

* Andere bijdragen aan deze discussie werden geleverd door Annie Schreijer op Milkstory.nl  (onder meer over andere factoren die de weidevogelstand beïnvloedenen), en door Rypke Zeilmaker op Climategate.nl (wie door de scheldpartijen heen kijkt kan daar ook wijzer worden over de ontwikkelingen van voor 1990).

 

 

 

Verkiezingsborden 2015: een festival van gemiste kansen

Verkiezingsborden zijn een feest van ambachtelijke democratie. En de posters die erop worden geplakt een festival van gemiste kansen. Dat kwam pijnlijk aan het licht in een onderzoekje op basis van tientallen foto’s die me werden toegestuurd nadat ik daar op deze plaats om vroeg.

Foto @DoetMaarWat
Foto @DoetMaarWat

Verkiezingsborden zijn een ouderwets medium. Op veel plaatsen worden ze nog steeds met hamer en spijkers in elkaar getimmerd. Maar ik houd ervan. Ze hebben iets ambachtelijks, ze brengen de democratie tot bijna bij je voordeur. Je ziet de partijplakkers met hun kwast en stijfselemmer nooit, maar elke volgende dag weet je dat er weer een paar op pad zijn geweest in jouw wijk, dorp of stad. Behalve respect voor het politieke handwerk is er nog iets wat mijn belangstelling voor die borden aanwakkert. Ze bieden de partijen een unieke kans om te laten zien dat ze hun wortels in jouw buurt hebben, en dat ze snappen wat daar leeft. De partijen kunnen met die borden de kiezer in zijn eigen habitat benaderen, over een onderwerp dat ook met die eigen habitat te maken heeft. En dat kunnen ze doen tegen lage kosten: die posters moeten toch worden geplakt.

– Foto’s uit alle delen van het land

Maar gebeurt dat ook, vraag ik me bij elke verkiezing weer af. Ik heb al eens eerder geschreven van niet, maar dat was op basis van een indruk. Bij deze provinciale verkiezingen wilde ik mijn waarneming wat beter onderbouwen – vandaar mijn post van 13 maart, die een golf foto’s opleverde uit alle delen van het land.

De conclusie was eigenlijk schokkend. Behalve in Groningen was er zo goed als nergens iets te zien van een provinciale agenda. De meeste plakploegen hoefden zelfs geen idee te hebben in welke provincie ze bezig waren. Ze verspreidden in het hele land dezelfde posters, en dat niet alleen: verschillende te goeder naam en faam bekend staande partijen plakten zelfs posters zonder enige aanwijzing over hun wensen en doelen – landelijk of provinciaal.

– De Lijst van Ledigheid

Zo kunnen we met gemak een Lijst van Ledigheid samenstellen, die dan wordt aangevoerd door Groen Links. Als enige grotere partij zette die behalve naam en lijstnummer  helemaal niets op haar verkiezingsborden. Goede tweede is D’66, dat bijna niets op zijn posters zette en eenvoudig haar drie jaar oude ‘Nu vooruit’ recyclede. De SP maakte het al iets politieker met zijn eveneens landelijke leus ‘Reken af! 100% sociaal’. Ook de PVV kwam door het hele land met dezelfde boodschap, ‘Genoeg is genoeg’.

Vaagheid is troef en provinciale betrokkenheid ontbreekt geheel. Een partij als de PVV valt dat, als one-issue partij zonder leden, misschien niet aan te rekenen. Maar van de SP, die zich er altijd op laat voorstaan geworteld te zijn in de buurten, zou je beter mogen verwachten. Groen Links mag trouwens, met heel wat oud-CPN-ers in de gelederen, ook geacht worden een boodschap te hebben aan zijn grass roots. En D’66 is zijn eigen roots compleet vergeten: ooit met zijn districtenstelsel de kampioen van de ‘binding tussen kiezer en gekozene’, nu zich met inhoudsloze eenheidspap onderscheidend in onverschillige verkiezingscommunicatie. Een paar kleinere partijen voegen zich trouwens moeiteloos in deze kopgroep van ontbrekend onderscheid. Wat dacht u van 50 Plus met het landelijke ‘Stem 50 Plus’, en van de Partij voor de Dieren met ‘Hou vast aan je idealen’?

– Kiezer met lege handen

Maar welaan, er zijn ook partijen waar het provinciale partijkader tenminste iets in de melk te brokkelen lijkt te hebben gehad. PvdA-ers mochten bijvoorbeeld de naam van de provincie aan een van de partijleuzen toevoegen: Zuid-Holland sterker en socialer, Werken aan Utrecht, Meer banen in Brabant. Niet bepaald speerpunten uit een provinciaal programma, maar tenminste een signaal.

Ook de VVD, het CDA en de Christenunie maakten ruimte voor provinciale creativiteit, die zich vervolgens nauwelijks manifesteerde zodat de kiezer toch nog met lege handen achterbleef. Bij de VVD deden varianten opgeld als ‘houdt koers’, ‘koersvast’ en ‘Bouwen aan… [provincie]’. Bij de Christenunie kon achter de leus ‘Geef geloof een stem in…’ de provincie worden ingevuld, en bij het CDA deden allerlei varianten de ronde waaronder ook met provincienamen, maar zonder één enkele uiting over een provinciale kwestie: ‘We doen het samen’, ‘Goed voor Overijssel’, ‘Hart voor Drente’.

– Onversneden provinciaal

Opvallend is dat ook de plaatselijke en provinciale partijen het meestal niet nodig vonden, de kiezer een lokaal of regionaal standpunt mee te geven. De Verenigde Lokale Partijen van Zuid-Holland bijvoorbeeld: geen boodschap. De Drentse partij Sterk Lokaal: geen boodschap. Seniorenbelang Noord: geen leus. Ouderenpartij Noord-Holland: geen leus. Partij voor het Noorden, Nederland Lokaal: idem. En ja, wat te zeggen van Lokaal Overijssel met ‘Samen aan de slag’? Verkiezingsleus of tegelspreuk?

Alleen, ik zei het al, echt alléén in Groningen, waar de regionale emoties tegen Den Haag hoog oplopen, viel een aantal onversneden provinciaal gerichte leuzen op te tekenen: ‘Redt het Noorden’ (Lijst 13), ‘Wij laten ons niet langer uitkleden door Den Haag’ (Grunnegers Veur Stad en Ommeland), ‘Groningen verdient het’ (Groninger Belang) en ‘Groningers doen het nu zelf’ (Groningen Centraal). Nog steeds geen salvo van concrete programmapunten, maar het is tenminste iets.

– Kans met vlag en wimpel gemist

Vrijwel alle partijen hebben dus met vlag en wimpel de kans gemist om op die borden iets te laten zien van hun regionale beworteling. Maar ze waren ook uit alle macht bezig om van deze provinciale-statenverkiezingen een nationaal strijdtoneel te maken, zult u misschien zeggen. Dat klopt, en dat konden ze ook massaal doen op televisie, op de nationale radio, in de landelijke kranten, op hun websites en in de sociale media. Niemand houdt ze tegen (helaas, maar dat heb ik al eens betoogd). Maar dat doet niks af aan de kans voor open doel om juist op die verkiezingsborden hun betrokkenheid te laten zien bij de provincies en de regionale kwesties die daar belangrijk zijn.

Als het goed is kùnnen ze die kans ook makkelijk benutten. Ze hebben leden in de provincies, en provinciale partijkaders en -baronnen. Maak die dan verantwoordelijk voor die verkiezingsborden. Laat ze hun politieke Fingerspitzengefühl botvieren, onder één verbod en één voorwaarde: geen tegelspreuken, en het moet gaan over iets dat in die provincie de kiezers bezighoudt.

Stuur mij je verkiezingsbord!

Een paar dagen geleden maakte ik foto’s van verkiezingsborden met posters van partijen die onze aandacht, en natuurlijk onze stem willen trekken. Dat was in Amsterdam en Haarlem. Iedere keer als er verkiezingen naderen, word ik weer geboeid door de vraag: waarvan willen ze ons overtuigen en hoe? Eerder schreef ik er al over op deze weblog. Deze keer wil ik het wat groter aanpakken.

Borne, inzender Theo Leoné
Borne, inzender Theo Leoné

Nu verzamel ik  verkiezingsposters uit het hele land voor mijn ‘studie’, en vooral uit alle provincies. En dan eens kijken wat er te zeggen valt over de boodschappen van de partijen. Wat zij denken dat ons over de streep zal trekken, en hoe ze dat aan ons overbrengen. Met welke beelden en welke verkiezingsleuzen. Daarvoor heb ik je hulp nodig. Maak een foto van een verkiezingsbord in je omgeving en stuur hem aan mij op met de naam van de stad of het dorp waar je hem aantrof. Mijn emailadres vind je hier. Als je me volgt op Facebook of Twitter (dat kan alsnog: zie onderaan deze pagina) kan je hem ook op mijn timeline posten. Ik zet alle foto’s op deze blog met de plaats, en als je aangeeft dat je het goed vindt, je naam erbij.

Gewoon leuk. En dan gaan we eens kijken of we er soep van kunnen koken. Je krijgt bericht als ik daarmee klaar ben. Alvast veel dank!

RotterdamSpangen, inzender L.G. Aardema
RotterdamSpangen, inzender L.G. Aardema

 

Rotterdam Spangen, inzender L.G. Aardema
Rotterdam Spangen, inzender L.G. Aardema

 

Amsterdam, mr. Visserplein. Inzender Jonas de Groot
Amsterdam, mr. Visserplein. Inzender Jonas de Groot

 

Dordrecht, inzender Hans Rutten
Dordrecht, inzender Hans Rutten

Den Haag, inzender @EPinNL
Den Haag, inzender @EPinNL

 

Tilburg, inzender Barbara Sauvaitre
Tilburg, inzender Barbara Sauvaitre

 

Den Haag, Binnenhof. Inzender André Leegwater
Den Haag, Binnenhof. Inzender André Leegwater

 

Amsterdam, Oostelijke Handelskade. Inzender Jonas de Groot
Amsterdam, Oostelijke Handelskade. Inzender Jonas de Groot

 

Amsterdam, Oostelijke Handelskade. Inzender Jonas de Groot
Amsterdam, Oostelijke Handelskade. Inzender Jonas de Groot

 

Utrecht, inzender Jochem Doet Maar Wat
Utrecht, inzender Jochem Doet Maar Wat

 

Amsterdam, Spaarndammerbuurt, inzender Jonas de Groot
Amsterdam, Spaarndammerbuurt, inzender Jonas de Groot

 

Vleuten, inzender @DoetMaarWat
Vleuten, inzender @DoetMaarWat

 

De Meern, inzender @DoetMaarWat
De Meern, inzender @DoetMaarWat

 

Amsterdam, Westerdoksplein. Inzender Jonas de Groot
Amsterdam, Westerdoksplein. Inzender Jonas de Groot

 

Dordrecht, inzender Hans Rutten
Dordrecht, inzender Hans Rutten

 

Amsterdam, Westerdoksplein. Inzender Jonas de Groot
Amsterdam, Westerdoksplein. Inzender Jonas de Groot

 

Wassenaar, inzender Martijn de Groot
Wassenaar, inzender Martijn de Groot

 

Nieuwegein, inzender @DoetMaarWat
Nieuwegein, inzender @DoetMaarWat

 

Nieuwegein, inzender @DoetMaarWat
Nieuwegein, inzender @DoetMaarWat

 

Frederiksoord, inzender Jeen Akkerman
Frederiksoord, inzender Jeen Akkerman

 

IJmuiden, ingestuurd door Kirsty Oosten
IJmuiden, inzender Kirsty Oosten

 

IJmuiden, ingestuurd door Kirsty Oosten
IJmuiden, inzender Kirsty Oosten

 

Amsterdam IJburg, ingestuurd door Jonas de Groot
Amsterdam IJburg, inzender Jonas de Groot

 

Amsterdam IJburg, ingestuurd door Jonas de Groot
Amsterdam IJburg, inzender Jonas de Groot

 

Warffum(Gr.), inzender Egbert Jonkheer
Warffum(Gr.), inzender Egbert Jonkheer

 

Warffum (Gr), inzender Egbert Jonkheer
Warffum (Gr), inzender Egbert Jonkheer

 

Amsterdam Vogelbuurt, inzender Kristy Oosten
Amsterdam Vogelbuurt, inzender Kristy Oosten

 

Amsterdam, Haarlemmerplein. Inzender Adriaan de Groot
Amsterdam, Haarlemmerplein. Inzender Adriaan de Groot

 

Den Haag, Zeeheldenkwartier. Inzender Lotte van den Elsen
Den Haag, Zeeheldenkwartier. Inzender Lotte van den Elsen

 

Gouda, ingezonden door S. de Jong
Gouda, inzender Sander de Jong

In Zuid-Holland doet een partij mee onder de vlag van Jezus, waar ik nog niet eerder van hoorde: Jezusleeft.nl. Volgens de eigen website is die ook vertegenwoordigd in Flevoland, Utrecht en Noord-Brabant, maar daar moeten we nog bewijs van krijgen.

Arnhem, inzender J. Akkerman
Arnhem, inzender Jeen Akkerman

 

Amsterdam-West, inzender Martijn de Groot
Amsterdam-West, inzender Martijn de Groot

 

Amsterdam-West, inzender Martijn de Groot
Amsterdam-West, inzender Martijn de Groot

 

Haarlem, inzender Martijn de Groot
Haarlem, inzender Martijn de Groot

Geef de Eerste Kamer weer een eigen reden van bestaan

Straks gaan we naar de stembus voor de Provinciale Staten. Snel daarna zal de Eerste Kamer in nieuwe samenstelling aantreden. Dat zou wel eens een van de laatste keren kunnen zijn. Als er niet snel een duidelijke eigen bestaansgrond komt, kan het doek vallen voor het eerbiedwaardige gezelschap. Die bestaansgrond kan, behalve in het toetsen van wetten, liggen in het vertegenwoordigen van regionale verscheidenheid.

De huidige politieke praktijk legt de bijl aan de wortel van de Eerste Kamer, schreef ik ruim een jaar geleden. Fractievoorzitters in de Tweede Kamer gedragen zich alsof ze hun partijgenoten in de senaat aan een touwtje hebben, en die protesteren daar niet tegen. Maar een Eerste Kamer als dépendance van de Tweede hebben we echt niet nodig.
De recente crisis over de vrije artsenkeuze wees in dezelfde richting. In de senaat ging het over identieke politieke argumenten als in de Tweede Kamer. Aanstichter Adri Duivesteijn had geen fout in de wet gevonden, of een grondwettelijk bezwaar. Hij vond gewoon de beperking van de vrije artsenkeuze niet goed. Ook nu vroeg niemand zich af of de Eerste Kamer wel de plek was voor dit soort bezwaren.
In Den Haag zien blijkbaar niet veel mensen nog een zelfstandige functie voor de senaat. Als dan diezelfde senaat wèl in staat blijkt om kabinetten in moeilijkheden te brengen waarvoor de politieke steun in de Tweede Kamer is afgesproken, wordt hij eigenlijk een blok aan het been van het staatsbestel.

– Chambre de réflection
Wie toch nog een Eerste Kamer zou willen houden, moet wel héél duidelijk kunnen maken wat daar de eigen taak van zou moeten zijn. Behalve het toetsen van wetten die uit het rechtstreeks gekozen deel van de volksvertegenwoordiging komen, zou het vertegenwoordigen van de provincies daartoe kunnen behoren.
Het eerstgenoemde, de rol van Chambre de reflection, komt in veel landen en ook in de geschiedenis veel voor. Het is in Nederland sinds de Grondwetherziening van 1848 een taak van de senaat, maar die raakt dus steeds meer op de achtergrond.
De tweede taak, vertegenwoordigen van landsdelen, is evenmin zeldzaam. Veel landen kennen zo’n tweede parlementair lichaam waarin provincies, districten, deelstaten, regio’s of republieken vertegenwoordigd zijn. Vaak zijn die landen tot stand gekomen door het samengaan van provinciën of republieken. Dat geldt voor Duitsland waar naast de Bondsdag een Bondsraad bestaat met vertegenwoordigers van de zestien deelstaten. En voor Italië, waar de Senaat geldt als democratisch podium voor de twintig huidige regio’s. Ook de Russische Federatie en de Verenigde Staten kennen een tweekamerstelsel op deze basis.

– Grondbezit
In het verleden is ook wel aangevoerd dat een extra kamer de adel een plek zou moeten geven in het staatsbestel. Dat deden de Vlamingen toen de Grondwet van 1815 van de Nederlanden werd voorbereid, en het huidige Engelse Hogerhuis is er nog steeds een voorbeeld van. Het lijkt een derde, zij het achterhaalde bestaansreden maar hij schurkt dicht aan tegen die van de regionale vertegenwoordiging. De landadel dankt haar bestaan aan grondbezit en vertegenwoordigt daardoor automatisch de geografische verscheidenheid in een land.

– Meer accent op regionale verschillen
De Eerste Kamer zou dus de plek kunnen zijn waar in het bijzonder provinciale gezichtspunten of belangen naar voren kunnen komen. Hij wordt tenslotte al gekozen vanuit de provincies. Maar in een klein land zijn er niet genoeg regionale belangen om op een landelijk toneel uit te vechten, hoor je vaak. Is dat zo? Ik zie veel discussies waarin regionale belangen minstens zo belangrijk zijn als politieke verschillen. Denk maar aan windenergie, en de relatief grote bijdrage daaraan die juist van de kustprovincies wordt verwacht. Of aan de gevolgen van de aardgaswinning voor Groningen en de rest van Nederland. Of aan de onrendabele spoorlijnen aan de uiteinden van ons spoorwegennet. Aan de verschillen tussen de lager en hoger gelegen provincies als het om polderen en kustverdediging gaat. Of tussen de provincies waarvoor de veehouderij een levensader is en die waar dat bijvoorbeeld voor tuinbouw, toerisme of industrie geldt.

– Verkiezingen provinciale staten terugleggen bij provincies
De Eerste Kamer zou dus heel goed een platform kunnen zijn voor de regio’s of provincies en zich daarnaast, zoals in het verleden, bezighouden met het juridisch en grondwettelijk toetsen van wetten. Dat zal beter lukken als ze zich los kan maken van het ritme en de politieke logica van de Tweede Kamer. Voor die beide functies is nodig dat de provinciale basis van de leden van de Eerste Kamer beter wordt verankerd in de verkiezingsprocedure. De verkiezingen voor Provinciale Staten moeten daarom worden teruggelegd bij de provincies. Ze zijn dan geen onderdeel meer van een nationale regelmaat, maar worden binnen een zekere maximumperiode gehouden op initiatief van de provincie, als de provinciale politieke situatie erom vraagt.

– Eerste Kamer weer onafhankelijk van politieke waan van de dag
Die verkiezingen draaien dan ook weer meer om provinciale kwesties. Zodra ze zelf zijn gekozen, kiezen de leden van provinciale staten hun provinciale vertegenwoordigers in de Eerste Kamer en die vervangen op dat moment hun voorgangers. Zo verschuift de samenstelling van de senaat geleidelijk en los van de Haagse politieke klokslag. Dat is goed voor de landelijke politieke stabiliteit èn voor de accountability van de Eerste-Kamerleden. De Eerste Kamer wordt in een positie gebracht die haar eigen legitimiteit benadrukt en haar onafhankelijkheid van de politieke waan van de dag in de Tweede Kamer bestendigt. Dan voegt ze weer iets toe aan het Nederlandse staatsbestel.