ARCHIEF / weblog

Stop de taalverval!

Deze week werd er veel geschreven over de twee Kamerleden van Turkse komaf die om hun kritiek op het integratiebeleid van minister Asscher de PvdA-fractie moesten verlaten. Gemeesmuild werd er zelfs over een taalslippertje van een van de twee bij het eerste debat als Groep Kuzu/Öztürk.

Het ging over de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen, waaronder kennis van de taal. De wet is niet eerlijk, betoogde Tunahan Kuzu in een stemverklaring: ‘Daarom zullen wij tegen deze wetsvoorstel stemmen. Eh… dit wetsvoorstel.’ Zelf kon ik een glimlach ook niet onderdrukken: nèt als je aan het debatteren bent over de vereiste taalkennis van Nederlanders van buitenlandse komaf…

De pret duurde niet lang. Zo leuk was het voorval nu ook weer niet, en bovendien was het maar een voorbeeldje van iets veel groters. In het dagelijks leven wordt tegenwoordig maar al te vaak de, deze en die gezegd voor onzijdige woorden waar dat het, dit en dat moet zijn en daar vind ik niks vrolijks aan.

Taalkundige Jan Stroop heeft die ontwikkeling al beschreven in zijn boekje Hun hebben de taal verkwanseld uit 2010. Allochtone sprekers van het Nederlands hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld, constateert hij, want ‘voor deze Nederlandsleerders is ons genussysteem (de omgang met manlijke, vrouwelijke en onzijdige woorden, mdg) blijkbaar lastig’. Dat bleek dus in de Kamer deze week weer, maar anders dan Stroop die er een ‘onomkeerbare en onstuitbare’ ontwikkeling in ziet, vond Kuzu het de moeite waard om zich snel te herpakken met de juiste formulering. Talen veranderen nu eenmaal, zegt Stroop. ‘Aan mij zal het niet gelegen hebben,’ moet Kuzu hebben gedacht. Ik sta achter Kuzu.

Voor het, dit en dat is het misschien al te laat. Intussen helpen namelijk ook al veel autochtone Nederlanders mee bij de afschaffing van de onzijdige vorm. In te goeder naam en faam bekend staande nieuwsmedia, die we soms nog een rol toedichten bij het levend houden van correct Nederlands, verdringen de voorbeelden elkaar. De redactie van Nu.nl: ‘De wolf is een schuw dier die bang is voor mensen’. Een supermarktmanager in het NOS Journaal: ‘Wij vragen om een paspoort of rijbewijs en die wordt gecontroleerd’. Een verslaggever van datzelfde journaal: ‘Tien jaar geleden werd in deze portiek iemand gemolesteerd door een groep jongeren’. Een shorttracker op Radio 1: ‘Het is een proces die al een paar jaar geleden is gestart’. Een positiviteitsgoeroe op Twitter: ‘Er is slechts een ding die een droom onmogelijk maakt: de angst om te falen’. En een verslaggever op Radio 2: ‘Anouk had een huis gekocht voor haar moeder, maar die wilde ze nu weer verkopen’.

Behalve Stroop hebben dus ook veel journalisten, eindredacteuren en content managers zich gevoegd in de rijen van geslachtontkenners, en zelfs de opleiders van onze kinderen vinden we in die gelederen. De populaire combinatie ‘de boek’ is bijvoorbeeld vooral te vinden is op websites die worden beheerd door scholen, schrijft Stroop. Voor veel kinderen ‘is het nu eenmaal lastig’ zullen hun leraren misschien met hem verzuchten.

In mijn ogen moet er precies het omgekeerde gebeuren. Voor onzijdige woorden moeten onzijdige lid- en voornaamwoorden worden uitgesproken of geschreven. Wie dat niet doet moet van zijn leraar, van zijn moeder, van Tunahan Kuzu of van elk ander die hem goed gezind is, te horen krijgen dat hij ernaast zit zodat hij het de volgende keer beter kan doen. Onze taal verandert heus wel zonder dat wij willens en wetens het onderscheid tussen goed en slecht Nederlands laten vervagen.

3 manieren om een getal op te nemen in de kop van je verhaal

Vandaag kwam er weer zo’n relatiemail langs. Van het vakblad Communicatie deze keer, een specialist in koppen met cijfers. Zes in één mail nog wel. Dat was genoeg om me aan het schrijven te zetten.

Je ziet ze vaak, koppen met een cijfer erin. Ik zal die van de Communicatiemail  even onder elkaar zetten, dan weet u wat ik bedoel:

  • 4 wetenschappers over toepasbaar onderzoek voor de communicatiepraktijk
  • 17 recepten om snel beter te worden
  • 5 tips voor een goed videopersbericht
  • 5 kenmerken van een afdeling communicatie die uitmuntend presteert
  • In 6 stappen naar effectieve sales
  • De 8 bouwstenen van Social CRM.

Het is een geliefd kunstje onder redacteuren en twitteraars: noem een getal. De lezer krijgt tegelijk de indruk van volledigheid en van overzichtelijkheid: als je aan dit verhaal begint kan je het einde al zien, en wanneer je daar bent aangekomen weet je alles. Rob van Vuure, die in de jaren negentig furore maakte als bladendokter, schreef het al in zijn boek De arrogantie van het buikgevoel: ‘Een getal is soms je beste covertekst’. Het is volgens hem een professionele manier om je tekst nòg dwingender te maken. ‘Dat geldt voor elk blad. Of je nou appeltaarten, tweezittertjes of puzzels moet verkopen,’ voegde hij er volledigheidshalve aan toe, en met verkopen bedoelde hij natuurlijk de lezer zo ver krijgen om het blad uit het schap te halen en te lezen.

Een andere overweging is dat een rijtje of een getal in de kop aangeeft dat er een gestructureerd verhaal achter schuilgaat, waarin de informatie duidelijk en begrijpelijk is gerangschikt. Ook heel aantrekkelijk, maar dan moet het natuurlijk wel kloppen. Niet lang geleden las ik over dat soort structuur nog een behartigenswaardige blog van wetenschapsjournaliste Marianne Heselmans. Die ging over a three point message to organise your story. Dus niet over bijvoorbeeld 32 handige content marketing tools of 40 tips om creatief te blijven want met zulke grote getallen is de structuur van het verhaal natuurlijk niet geholpen. Maar in het geval waar Heselmans op doelt is er een helder gestructureerde tekst en dan is een kop die dat weerspiegelt natuurlijk dè afmaker.

Tenslotte is er nog een variant voor redacties van bladen en websites, die ook al door Van Vuure werd aangereikt. Hoe kom je aan ideeën, vroeg hij in het hoofdstukje ‘Achttien verzamelideeën’. Je neemt een interessant gegeven en je gaat verzamelen, vervolledigen. Dat leverde in Panorama onder Van Vuure dan koppen op als ‘Deze twaalf Nederlandse kantonrechters gingen in de fout’ of ‘Alle sportdoden van de afgelopen tien jaar’.

En zo hebben we dan een aardig rijtje opgebouwd: er zijn dus drie manieren om een rijtje te gebruiken. Simpelweg door een getal in je kop of tweet op te nemen; door een tekst te schrijven in duidelijk onderscheiden onderdelen en dat in je kop aan te kondigen, of door te kijken hoe ver je komt met een zelfgekozen verzamelcriterium, en het resultaat in je kop of tweet te zetten.

Ik heb nog maar drie adviezen, de eerste van Van Vuure en de laatste twee van mezelf.

3 adviezen om een effectief rijtje te maken:

  • Gebruik geen ronde getallen want die zijn minder geloofwaardig;
  • Gebruik geen grote getallen (’32 handige content marketing tools’) want die doen de beloftes teniet van een getal (structuur, volledigheid en overzichtelijkheid);
  • En gebruik rijtjes spaarzaam, want als je het te vaak doet wordt het een kunstje en dat is in the first place waarom ik erover begon te schrijven.

Wetenschappelijk advies in Brussel: niet-transparant kan ook deugen

Nu voorzitter Juncker klaar is met de bezetting van zijn Commissie, kan hij zijn aandacht richten op de wankelende positie van zijn Chief Scientific Adviser Anne Glover. De kritiek op Glover past in de opvlammende discussie over de relatie tussen wetenschap en maatschappij. Het is te hopen dat Juncker zijn rug recht houdt.

Glover ligt al een tijdje onder vuur van milieu- en gezondheidsgroepen zoals Greenpeace en Friends of the Earth. Zij eisen in brieven aan Juncker haar vertrek en zelfs opheffing van haar baan, die in 2011 is ingesteld door Junckers voorganger Barroso. Belangrijke verwijten zijn dat Glover zich heeft uitgelaten ten gunste van genetisch gemodificeerde organismen (GMO’s) en dat ze zich verzet tegen openbaarheid van haar adviezen aan de commissievoorzitter. Met dat eerste nam ze een ‘eenzijdige’ positie in volgens de critici, die ‘niet de wetenschappelijke consensus weerspiegelt’. Een vreemd verwijt in een discussie die zich bij uitstek onderscheidt door gebrek aan consensus, zowel in als buiten de wetenschap. Ongetwijfeld zouden de critici anders geoordeeld hebben als Glover zich tégen de toepassing van GMO’s zou hebben verklaard, een positie die evenmin de wetenschappelijke consensus weerspiegelt.

De roep om openbaarheid van haar adviezen lijkt dan ook gedreven door gebrek aan zekerheid dat die zullen stroken met de standpunten van de critici. Hoe eerder dat duidelijk wordt, des te beter kan de strijd ertegen worden aangebonden. Glover wil dat niet: ‘Zou ik transparant zijn, dan zou iedereen meteen beginnen zijn positie te verdedigen. Daar ben ik niet in geïnteresseerd. I’m interested in getting the best evidence possible,’ verdedigt ze zich. En: ‘Ik probeer me in alles wat ik doe op de wetenschappelijke feiten te baseren.’ Haar standpunt kreeg steun van wetenschappers, maar ook van de werkgeversfederatie BusinessEurope. Dat laatste was dan weer aanleiding voor de actiegroepen om te suggereren dat Glover ‘gevestigde belangen’ dient.

Het is een oude discussie die juist afgelopen jaar weer hoog is opgelaaid: moet wetenschap de maatschappij alleen beïnvloeden of de maatschappij ook de wetenschap? Vorig jaar zocht de rebellengroep Science in Transition de publiciteit met een pleidooi om de maatschappij meer invloed te geven op het bepalen en beoordelen van onderzoek. Begin van deze maand opende de nieuwe baas van Wageningen UR Louise Fresco het academisch jaar met een pleidooi om ‘de samenleving meer te betrekken bij het ontwikkelen van kennis’. Om het hoofd te bieden aan het groeiende maatschappelijke scepticisme en pessimisme over de wetenschap, aldus Fresco. Ze kreeg veel bijval. Begrijpelijk want de gedachte dat de samenleving, die het overgrote deel van het onderzoek financiert, daar ook invloed op moet hebben is sowieso moeilijk te weerstaan.

Voor mij blijven beslissende vragen: wie vertegenwoordigt ‘de samenleving’ en waarop moet die partij dan invloed hebben? Als het erom gaat wat er moet worden onderzocht is actieve maatschappelijke invloed vast en zeker goed. Maar als de vraag is hoe de verworven kennis wordt ontwikkeld en welke resultaten dat oplevert, dan kan die invloed daar volgens mij het beste zo ver mogelijk uit de buurt blijven. We hebben de wetenschap nu juist om kennis te ontwikkelen zònder vooropgezette invloeden, overtuigingen en belangen.

En dat is precies wat de Chief Scientific Adviser in Brussel lijkt te verdedigen. Met een kleine verandering van de mis-en-scène: bij haar gaat het niet om het voortbrengen van kennis maar om het verzamelen ervan. Hoe minder maatschappelijke invloeden er in dat stadium een kans krijgen, des te waardevoller zal de kennis zijn voor het beleid en des te beter kunnen de maatschappelijke organisaties zich erop storten wanneer dat beleid aan democratische controle wordt blootgesteld. Ik wens Glover dus sterkte toe en Juncker een rechte rug.

De geloofwaardigheid van een ‘grandioze primeur’

Een ‘grandioze primeur’ stelt De Nationale Opera me op 9 augustus in het vooruitzicht. Als operaliefhebber heb ik me geabonneerd op hun emailnieuwsbrief. Dit moet wel iets bijzonders worden, gaat er door me heen. Maar kan een primeur grandioos zijn, en kan je een kleine maand van te voren al weten of dat zo is?

Aankondiging door De Nationale Opera
Foto bij aankondiging door De Nationale Opera

Ik moet denken aan een regel die ik zelf hanteer bij teksten en communicatieadviezen: aandikken van een positief oordeel gaat vaak ten koste van het effect, en als het over je eigen prestaties gaat komt het de geloofwaardigheid ook niet ten goede. Mijn klanten geloven dat niet altijd meteen, overtuigd als ze zijn van de kwaliteiten van hun product. Ze willen niets liever dan hun doelgroep daar deelgenoot van maken. Toch houd ik dan vaak vol. Eén: je wil effect en twee: daarvoor moet je geloofwaardig zijn.

Effect bereik je meestal beter zonder overtreffende trap dan mèt. Je bent bijvoorbeeld overtuigender wanneer je als toeschouwer zegt: ‘Het was een prachtige voorstelling’ dan wanneer je uitroept: ‘Het was een heel erg prachtige voorstelling’. Door ‘heel erg’ toe te voegen wordt de werking van het woord ‘prachtig’ minder.

Geloofwaardigheid bereik je door zakelijk en informatief te blijven, vooral als het over eigen roem gaat. Je kan dus beter schrijven dat je een primeur hebt, dan dat je een ‘grandioze primeur’ hebt. De lezer weet in het eerste geval dat je iets brengt wat nog niemand anders heeft gebracht. In het tweede geval krijgt hij vooral de indruk dat je nogal ondersteboven bent van je eigen prestaties.

De Nationale Opera heeft hier bij zijn aankondiging misschien niet aan gedacht. Geen man overboord natuurlijk, maar het houdt hier niet op. Een week voor de première krijg ik een tweede mail. Daarin wordt de uitvoering van de Gurre-Lieder van Arnold Schönberg – want daar gaat het hier om – niet alleen een ‘grandioze primeur’ genoemd maar ook nog een ‘absolute primeur’ èn een ‘once-in-a-lifetime wereldprimeur’. En, zo wordt er voor de zekerheid aan toegevoegd, hij wordt ‘voor het allereerst’ uitgevoerd.

En nog heeft de cultuurtempel zijn kruit niet verschoten. Drie dagen na de premiere, op 5 september, word ik opnieuw per email bijgepraat: de uitvoering van de Gurre-Lieder is nu een gigantische primeur. Deze keer staan er ook, zoals het hoort en van nature heel effectief – de lovende kwalificaties bij van recensenten: fantastisch, kippenvel, magistraal, wonderbaarlijk’. Ik denk dus wel dat het een mooie voorstelling is geweest. Maar kunt u zich voorstellen dat ik intussen een beetje murw was en dat deze nieuwe, op zichzelf geloofwaardige, golf van loftuitingen nu als water van een eend van me afgleed?

Het Europees Parlement revisited

Met de benoeming van Jean-Claude Juncker als voorzitter van de Europese Commissie in het vooruitzicht is de rol van het Europees Parlement nog dagelijks in het nieuws. Juncker wordt immers door dat parlement naar voren geschoven. Zijn benoeming zou als een overwinning voor de Europese democratie gezien kunnen worden. Ik geloof niet dat dat parlement iets aan de democratie in Europa toe kan voegen, schreef ik op deze plaats vlak voor de verkiezingen. Daar kwamen veel reacties op die me weer aan het denken zetten. Eigenlijk blijkt het te gaan het om de vraag of je Europa als ‘ideaal’ ziet of als profijtelijk samenwerkingsverband tussen staten.

Jean-Claude Juncker
Jean-Claude Juncker

Meestal is het zo: wie blij is dat er een Europese Unie bestaat, vindt het parlement ook in orde, en wie de Europese Unie niet goed vindt, vindt het parlement ook niet goed. Ik schreef dat de Unie een zegen is terwijl het Europees Parlement gemist kan worden.

Sommige reacties konden met dat onderscheid tussen EU en parlement niet overweg. Als je tegen het parlement bent, ben je tegen Europa, was dan de gedachte en dat laatste werd me inderdaad voor de voeten geworpen – zeer ten onrechte.

– EP leeft niet

Anderen dachten dat ik de parlementariërs veroordeelde, om hun declaratiegedrag of te hoge beloning. Zij steunden me dan daarin (‘ja, ik vind ook dat het parlement klappen verdient!’) of ze bestreden me (‘Europarlementariërs zijn hele fatsoenlijke mensen’). Nu schreef ik wel dat het verdwijnen van het parlement ‘veel smetten op het blazoen van de Unie zou schelen’, maar daarmee wilde ik niet oordelen over de parlementariërs. Ik dacht er meer aan dat een bonnetje onterecht indienen of een niet voor jou bedoelde vergoeding incasseren, dingen zijn van alle tijden en alle mensen, die nou eenmaal gemakkelijker gebeuren in situaties waarin je niet op de vingers wordt gekeken. En dàt je niet op de vingers wordt gekeken als Europarlementariër komt er in mijn ogen weer door dat het EP niet leeft bij de nationale electoraten.

– Machtsstrijd tussen instellingen

Over die naties gesproken. Er kunnen geen twee soevereine machten naast elkaar bestaan, betoogde ik ook. De nationale parlementen zijn soeverein. Zij hebben het laatste woord over de afspraken die hun ministers maken in de Raad, dus dan moet je daar geen bypass naast zetten in de vorm van een ander parlement. Nee hoor, schreef een voormalig ambtenaar die veel in Brussel was geweest, dat kan best. Kijk maar naar al die staten die naast een direct gekozen parlement nog een senaat hebben.

Even was ik uit het veld geslagen, maar ik herpakte mezelf. Die senaten hebben van oorsprong altijd een eigen functie, naast die van het direct gekozen parlement. Bijvoorbeeld regionale belangen of landadel vertegenwoordigen, of staatsrechtelijke merites beoordelen. Maar in de EU hebben Raad en parlement allebei het laatste woord, kunnen ze allebei wheelen en dealen rond een Commissievoorstel en elkaar zo langdurig in de haren zitten. Dat doen ze ook regelmatig, zoals we in de krant kunnen lezen. Een medewerker van het Europees Parlement zag mijn blogpost dan ook helemaal in het licht van de machtsstrijd tussen de instellingen: ‘Commissie en Raad vinden net als De Groot de open en vrije markt het belangrijkste. Het parlement plaatst daar juist sociale en solidaire kanttekeningen bij.’ Maar wordt de Raad dan niet bevolkt door ministers die van hun electoraat al dan niet de opdracht hebben sociaal of solidair te zijn? Ook anderen wierpen me voor de voeten dat het Parlement toch heel goede dingen heeft gedaan. Toch was ik daar niet van onder de indruk. Wat de een goed vindt, vindt de ander niet goed. Een parlement is er niet om goede dingen te doen, maar om het volk te vertegenwoordigen en de machthebbers te controleren. En trouwens, een machtsstrijd tussen de instellingen is wel het laatste wat we nodig hebben om vertrouwen te behouden in het Europese bouwwerk.

– Verwatering

‘Checks and balances’, noemde een docent aan de London School of Economics het parallel functioneren van Raad en Parlement. Ik denk juist dat het verwatering betekent van de beslissende invloed die een nationaal parlement moet hebben op wat zijn ministers in Brussel afspreken. Die docent vond dat niet erg. Want, zei hij, die nationale parlementen hebben zich meestal in meerderheid aan hun regering verbonden dus die zullen niet zo gauw hun ministers op de vingers tikken. Dat laatste is natuurlijk waar, maar als het een bezwaar is geldt dat voor het hele functioneren van de parlementaire democratie. Dankzij dat principe kunnen er immers coalities bestaan die het langer dan een blauwe maandag uithouden.

– Europees ‘ideaal’

Eigenlijk is er maar één frame waarin het bestaan van een Europees Parlement vanzelfsprekend lijkt: dat van een Europese natie in wording. Binnen zo’n kader zou het voor de hand liggen om de Europese democratie in te richten naar het evenbeeld van de nationale democratieën. De Europese Commissie in de rol van regering, het Europees Parlement in de rol van volksvertegenwoordiging en de Raad in de rol van senaat, waarin de lidstaten hun zegje kunnen doen. Als die analogie ergens mank zou gaan en dat doet ze natuurlijk, zou dat in dit frame alleen maar reden kunnen zijn voor hervormingen om haar nòg completer te maken: meer bevoegdheden naar het parlement, leider van grootste partij moet voorzitter Commissie leveren, enzovoort.

Maar tegen dat ene frame bestaat ook één onoverkomelijk bezwaar: de burgers in de landen van de EU zijn teveel aan hun eigen naties gehecht om heil te zien in zo’n Europese natie. In de vorige eeuw liet dat Europese ‘ideaal’ de meeste mensen al koud. Maar tegenwoordig roept het verzet op, en dat zou een reden moeten zijn om er voorlopig niet naar te streven. Niet openlijk en niet indirect. Dus geen Europees Parlement, maar een profijtelijke samenwerking tussen naties, met een heldere besluitvorming en bevoegdheden voor de Europese Commissie om die besluiten te doen nakomen.

Pakkend beeld, altijd lastig

Schermafbeelding 2014-06-14 om 15.58.22

Dezer dagen verscheen het eerste nummer van het gerestylede Tijdschrift voor Marketing. Mooi en functioneel, die nieuwe vormgeving. Mij trof meteen de omslagfoto, die me deed denken aan een commerciële waanzinscène van enkele jaren geleden.

Dat punt heeft de redactie al gescoord voordat ik het blad heb aangeraakt. Toepasselijke beeldspraak trouwens, want op de foto staat een man die in de weer is met een voetbal. Begrijpelijk, want het is de tijd van het WK, maar hij heeft er wel een ongebruikelijke omgeving voor uitgekozen. Hij speelt namelijk zijn potje in een droge vlakte, onder de brandende zon, één op één tegen een pittige leeuwin. Het lijkt alsof het dier belangstelling heeft voor de bal, maar als kijker vermoeden we het ergste.

De man draagt een keurig pak. Een Van Gilspak, weet ik uit goede bron maar het Tijdschrift voor Marketing lijkt er alles aan te willen doen om dat voor ons verborgen te houden. De Van Gilsman is misschien even een luchtje gaan scheppen om te ontsnappen aan het door grofwild omgeven conferentieoord waarin hij met zijn collega’s bezig was marketingvraagstukken in depth te bespreken. Vlak daarvoor kon hij nog  net zijn nieuwe sportschoenen aantrekken, maar het is de vraag of die hem zullen helpen als de leeuwin straks haar aandacht definitief verlegt van de bal naar de tegenstander.

Voor ons is het intussen volledig onduidelijk welke andere dan suïcidale drijfveren de sportieve marketeer in deze hachelijke situatie hebben gebracht. We zien een soort moderne waanzinscène (‘Brandend zand beneemt je bijna van ’t verstand’) waarvan ons, anders dan in de opera, het dramatische doel ontgaat. Geen van de Ankeilers op de cover geeft een aanwijzing, en ook op de inhoudspagina ontbreekt elke clou. Diep verborgen in het binnenwerk, op pagina 46, treffen we tenslotte een eenpaginaverhaal waarvan de foto’s verraden dat het op de cover is aangekondigd. Wie het goed leest wordt gerust gesteld: de doldrieste marketeer blijkt een leeuwenfluisteraar, met wie het toch nog goed zal aflopen.

Ik moest bij het zien van deze cover meteen denken aan een 1/1 advertentie van Regardz, het bedrijf dat vergaderruimtes verhuurt. Een paar jaar geleden scheurde ik die uit een tijdschrift om als voorbeeld te kunnen gebruiken hoe je met gemak je advertentiebudget over de balk kan smijten. Het is geen coverfoto maar de achterliggende gedachte zal dezelfde zijn geweest: eerst aandacht trekken, dan komt de rest vanzelf. Ook deze advertentie werd gedragen door een foto in de categorie ‘Brandend Zand’. Maar terwijl de man met de voetbal nog een zekere doelgerichtheid uitstraalt, is de vrouw in de Amerikaanse woestijn letterlijk en figuurlijk de weg kwijt. Ze is waarschijnlijk uit de auto gezet door een bestuurder die haar gezelschap niet langer kon verdragen, volledig in zichzelf gekeerd als zij was, of die bij het rijden ernstige hinder ondervond van haar vruchteloze pogingen om haar jas uit te krijgen. Eenmaal op straat is ze met dat laatste onverstoorbaar doorgegaan maar ook hier blijkt ze niet in staat haar bewegingen zodanig te coördineren dat we op een goede afloop mogen hopen – ook al omdat ze zich met haar rug naar het verkeer midden op de weg heeft geposteerd. Als kroon op deze orgie van introverte verdoling vermeldt de kop: ‘Niet in een hokje te plaatsen’. Aan ons als kijkers dringt zich  juist de gedachte op dat dat de enige plek is waar deze vrouw zich veilig opgeborgen zou kunnen weten. Mogelijk heeft Regardz ons willen vertellen dat we niet hoeven te vrezen om in zijn eigen vergaderhokjes te worden lastiggevallen door getormenteerde liftsters. We zullen het nooit weten. Maar wat we wèl weten: als we al een associatie aan deze advertentie overhouden is dat er een van totale ontreddering, wanhoop en stuurloosheid.

De twee waanzinscènes hebben veel gemeen, maar ik moet toegeven dat mijn sterke voorkeur naar één van de twee uitgaat: die met de roekeloze vergadertijger die zich met doodsverachting èn kennelijk plezier in een één-op-één duel stort met zijn natuurlijke evenknie. Ik mag zulke vermetele types wel. Het is trouwens gewoon een intrigerende plaat. Blijkbaar mag je soms, een enkele keer misschien, toch alle regels aan je laars lappen bij het kiezen van een foto.

Plan en werkelijkheid in de voedselproductie: het hemd is nader dan de rok

‘Iedere keer maken we mooie plannen voor het platteland en dan blijkt later dat het wéér niet is gelukt om ze te realiseren’. Het was een veel geuite klacht, ja bijna een frustratie die rondzong op de bijeenkomst ‘Ruimte voor Voedsel’, vorige week in Pakhuis de Zwijger in Amsterdam.

Niels Koeman, lid van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), trapte af: land- en tuinbouw zijn mede door hun grote innovatiekracht belangrijk voor de economie en verdienen daarom de ruimte, maar ze moeten wel snel verduurzamen om aan de veranderende maatschappelijke eisen te kunnen voldoen. Dat was ruim een jaar geleden ook ruwweg de inhoud geweest van het advies van zijn raad, waaraan ik als schrijver heb mogen meewerken.

Spanning dus, tussen bijna onstuitbare groeikracht en dynamiek aan de ene kant, en bijsturend en hervormend streven vanuit de samenleving en de sector zelf aan de andere. Tot zo ver niks bijzonders. Spanning levert energie op, en deze spanning heeft al tot veel verandering en modernisering geleid in de land- en tuinbouw. Dat proces gaat nog gewoon door.

Wat mij nu in de overige bijdragen en tijdens de discussie opviel was nog niet eens dat de meeste aanwezigen vonden dat het niet hard genoeg ging. Dat had ook in het advies van de Raad voor de Leefomgeving gestaan. Nee, het was meer de verbazing daarover, soms neigend naar verontwaardiging. Planologen ontwerpen toekomstbeelden voor een duurzame en/of natuurvriendelijke land- en tuinbouw en die sector wil maar steeds niet aan die beelden voldoen. Wèg was de erkenning dat voedselproductie een economische bezigheid is, en dat de land- en tuinbouw een van de meest innovatieve maaksectoren is die ons land kent. Nu werd er vooral geklaagd. Over de taaiheid en het gebrek aan veranderingsgezindheid van de boeren en tuinders, leek het. Door Tia Hermans van Alterra, met een overigens doorwrocht overzicht van ongewenste neveneffecten van de voedselproductie, dat er nu eindelijk eens grenzen gesteld moesten worden. Door een medewerkster van de provincie Noord-Brabant, dat er altijd maar weer uitzonderingen worden gemaakt voor boeren en tuinders. Door Larensteinlector Rik Eweg, over de boer die steeds maar hetzelfde wil produceren wat hij altijd al heeft gedaan en dan verbaasd is dat de mensen het niet willen kopen. En zelfs door Rli-man Koeman, die meer dan eens boeren beschreef die maar niet van hun plaats wilden komen ‘omdat hun ouders en grootouders ook al op die plek hadden geboerd’.

Ik verbaasde me oprecht. Ik ken de agrarische sector als bij uitstek veranderingsgezind en vooruitstrevend. Altijd bezig betere producten en productietechnieken te bedenken, of betere grondstoffen voor een coöperatie die dan op haar beurt weer betere producten bedenkt. Toen er nog ruilverkavelingen waren, altijd in de rij om te mogen verhuizen naar een betere plek of naar een van de nieuwe polders. En nu nog steeds bij stadsuitbreiding in de startblokken voor een nieuwe locatie met ruimte voor een mooi en efficiënt bedrijf. Hoe kunnen de beelden van één en dezelfde sector zo verschillend zijn?

Een verschil in uitgangspunt, bedacht ik tenslotte. Voor een ruimtelijk planner of een beschermer van een bepaald landschap is de wens het uitgangspunt. Niet wat er is, maar wat er zou moeten zijn: de sector moet er zo-en-zo uit zien, aan die-en-die eisen voldoen.  Als niemand die persoon tegenspreekt – en zo gaat het vaak – dan wil diegene na verloop van tijd dat het ‘nu eindelijk eens een keer’ wordt gerealiseerd. Maar daarbij kan hij wel eens vergeten dat die beelden of tekeningen gaan over een werkelijkheid waar de boer of tuinder in woont en werkt. De werkelijkheid van alledag dus, met zijn bedrijf en de markt waarin het opereert in het centrum. Als uitgangspunt. Nu kan die boer of tuinder heel goed veranderingsgezind zijn. De meesten zijn dat ook omdat ze anders hun bedrijf niet in de benen kunnen houden. Maar het hemd is wel altijd nader dan de rok: het bedrijf moet blijven bestaan en er liefst een beetje beter van worden. Niet zo’n vreemd uitgangspunt natuurlijk als je de hypotheek en de opleiding van je kinderen moet betalen, maar het wordt wel eens over het hoofd gezien door mensen die plannen hebben met de sector.

Droom tegen werkelijkheid, dat is een lastige confrontatie.

Leve de Europese Unie, weg met het Europees Parlement!

De Europese Unie is een zegen voor de landen die er lid van zijn en in het bijzonder voor Nederland. We kunnen rustig zeggen dat we er niet buiten kunnen. Maar dat geldt niet voor het Europees Parlement dat binnenkort weer nieuw gekozen moet worden.

De Europese Unie heeft in de afgelopen vijftig jaar aan al zijn lidstaten en burgers veel voordeel gebracht. Dat komt vooral door de gemeenschappelijke markt, de ruggengraat van de Unie. Eén grote afzetmarkt zonder invoerrechten aan elke grens brengt grootschalige concurrentie mee, maar ook enorme ontwikkelingsmogelijkheden. Daar kan elke nationale economie van profiteren, en in het bijzonder de Nederlandse met zijn sterke oriëntatie op handel, export, doorvoer en transport. Niet voor niets zijn er na de zes oprichters in de jaren vijftig 22 landen bij gekomen en staan er nu nog negen in de wacht.

Straatsburg
Parlementsgebouw in Straatsburg

Alleen die gemeenschappelijke markt zou al voldoende moeten zijn om niet eens te willen dromen over uittreden. Toch doen veel mensen dat tegenwoordig wel, zelfs in Nederland. Dat komt deels doordat de voordelen na vijftig jaar gemeenschappelijke markt als vanzelfsprekend worden ervaren, en deels doordat er toch ook wel een paar ernstige nadelen zijn. Ons bordje met eten is het meest sprekende voorbeeld van het eerste. Na de Tweede Wereldoorlog was Europa bij lange na niet zelfvoorzienend in voedsel en dat werd als een groot probleem gezien. Onder het landbouwbeleid van de Europese Unie is de landbouw sterk gemoderniseerd en Europa meer dan zelfvoorzienend geworden in betaalbaar voedsel, maar nu vindt niemand dat nog bijzonder. De langdurige vrede in West-Europa is een tweede voorbeeld. De economieën van de lidstaten zijn zozeer met elkaar verknoopt dat onderling oorlog voeren geen realistische optie meer lijkt, maar de rol van de Europese Unie daarin wordt niet altijd meer herkend.

Er zijn ook serieuze nadelen. Negatieve, ergerlijke aspecten die voedsel geven aan het idee om maar eens met die hele Unie op te houden. Die vloeien soms min of meer natuurlijk voort uit de samenwerking zelf, zoals de Brusselse bureaucratie – net zo erg als de bureaucratieën die bij onze nationale overheden horen maar toch een slagje irritanter omdat hij zich buiten onze controle bevindt. Maar soms vloeien ze helemaal niet natuurlijk uit de samenwerking voort en kunnen ze heel goed worden bestreden. Voorbeelden daarvan zijn de verspilling van Europees geld en de trage, ondoorzichtige besluitvorming. Daaraan draagt het Europees Parlement belangrijk bij, en dat leidt vanzelf tot de vraag of dat parlement dan wel zo nodig is.

Europagezinden halen het parlement steevast aan als bewijs voor het democratisch gehalte van de Unie. Waar een parlement is, is democratie, lijken ze te redeneren – een kolossale denkfout. In feite voegt het Europees Parlement niets toe aan het democratisch gehalte van de EU. Integendeel, het maakt de besluitvorming trager en minder duidelijk en het maakt democratische controle moeilijker omdat het de politieke verantwoordelijkheden laat verdwijnen in een dichte procedurele mist. Daarnaast is het een bron van publieke ergernis door berichten over afwezigheid, gesjouw met archiefkasten tussen Brussel en Straatsburg, verspilling, immoreel declaratiegedrag en te hoge beloningen.

In de eerste twintig jaar van de Europese Gemeenschap was er geen gekozen parlement. De ontwerpers hadden het niet nodig of nuttig gevonden. Er waren immers al soevereine nationale parlementen die hun regeringen konden controleren op wat ze in Brussel afspraken, en konden wegsturen als ze dat niet goed deden. In de Europese hoofdstad was het initiatief bij de Europese Commissie gelegd, die zelf geen besluiten kan nemen maar slechts voorstellen doet aan de Raad van ministers. Die raad zal alleen instemmen als de ministers in eigen land kunnen uitleggen waarom dat goed was. De kiezers en parlementen weten wie ze moeten aanspreken, onder welke samenwerkingsdruk diegene heeft gehandeld en wat het resultaat daarvan was. Een heldere en volgbare beslissingsstructuur die recht doet aan de democratieën in de lidstaten.

In 1979 is deze structuur uitgebreid met een gekozen Europees Parlement. Dat zou de betrokkenheid van de burgers vergroten. We weten intussen dat dat niet is gebeurd – zie de steevast lage opkomstpercentages voor de verkiezingen. En we hebben kunnen waarnemen dat het Europees Parlement nooit meer is geworden dan een vijfde wiel aan de wagen. Er kunnen nu eenmaal geen twee soevereine machten tegelijk bestaan. De ministers die de besluiten nemen in de EU, hebben ontzag voor hun eigen parlement en kiezers maar niet voor het Europees Parlement want dat kan hen niet naar huis sturen.

Om het toch spannend te maken zijn er sindsdien allerlei bevoegdheden voor het parlement bedacht, zoals meepraten over regels, goedkeuren of amenderen van de Commissiebegroting, instemmen met de samenstelling van de Europese Commissie of deze juist naar huis sturen – wat echter niet erg dreigend of zinvol is omdat de Commissie geen politieke verantwoordelijkheid draagt zoals de nationale ministers dat wel doen. Het effect is vooral vertraging en vertroebeling: precies wat de Unie niet nodig heeft voor haar draagvlak bij de bevolking. Vertraging omdat er een extra instelling bij is gekomen waar geen energie vanuit gaat maar waarop de besluitvorming wel moet wachten. Vertroebeling omdat de heldere lijn uit die besluitvorming is gehaald en de nationale ministers zich nu kunnen verschuilen achter de ondoorzichtigheid van de Europese procedures.

De conclusie is eenvoudig. Europa kan haar parlement beter kwijt dan rijk zijn. De democratische controle zou niet minder worden maar juist transparanter en daardoor beter. Er zou een enorm bedrag aan kosten worden bespaard en het zou veel tijd, ergernis en smetten op het blazoen van de Unie schelen. Eigenlijk zou bijna niemand erover kunnen treuren, behalve degenen die het parlement zien als een eerste stapje naar een supranationale of federale droom. Die droom wordt echter door héél weinig mensen gedeeld en levert juist veel heftige tegenstand op. Hij kan dus beter samen met het parlement overboord worden gezet. Om snelheid te winnen.

Passie voor relevantie

Soms wordt een woord opeens opgetild uit de gelederen van onze collectieve woordenschat. Het krijgt een bijzondere klank en steeds meer mensen gaan het gebruiken om hun uitspraken glans te geven. Prima. Maar pas op voor slijtage.

‘Relevant’ is zo’n woord. Het betekent ‘van belang voor het betreffende onderwerp’. Meestal wordt het dan ook gebruikt in relatie tot iets: ‘relevant voor de discussie’ of ‘maatschappelijk relevant’. Maar sinds een tijdje kom je het steeds vaker los tegen. Je bent relevant, je bedrijf of je merk is relevant – of niet natuurlijk en dan zijn de rapen gaar. Gelukkig kan dan marketingbureau X je helpen om een ‘authentieke, onderscheidende en relevante positionering te bereiken’. Of je laat je overtuigen dat ‘de nieuwe inzichten moeten worden vertaald naar relevantie zoals een nieuw concept of een gerichte conversatiestrategie.’ Het woord relevantie is een soort fluïdum geworden waarvan je zoveel mogelijk wil hebben, en ook wil laten zien dat je het hebt.

Zelf probeer ik zulke woorden te vermijden zodra ze in de mode raken, of beter gezegd: zodra ze het hoogtepunt naderen van hun levenscyclus als modewoord. In het begin van die cyclus zijn ze nog leuk en effectief. Je verrast dan je publiek met een nieuwe draai aan een oud begrip. Dat gaat daardoor beter opletten en krijgt misschien ook de indruk dat jij creatief en bij de tijd bent. Zo kan ik me voorstellen dat het tien jaar geleden als een bom insloeg wanneer je zei dat je garagebedrijf een passie voor verbrandingsmotoren had of je hotelketen een passie voor gastvrijheid. Op ‘onze passie’ geeft Google 139 hits over 2004. Tot dan toe was het woord passie gereserveerd voor extreem hooglopende gevoelens, in het geloof bijvoorbeeld of in de liefde. Je zou er zo een twee drie niet naar grijpen voor dagelijks gebruik. Wie dat dus als eerste wel deed, kon rekenen op effect: ‘Wow, dit bedrijf hecht niet zomaar belang aan kwaliteit – het heeft er een passie voor!’

Naarmate de levenscyclus vordert en het gebruik toeneemt, neemt het effect af. Eerst wordt het woord gewoon in plaats van bijzonder. Dat is nog geen ramp, maar wel het signaal om op te passen. Want de volgende fase is die van ernstige slijtage; in feite het eindstadium in de levenscyclus als modewoord. De term in kwestie verliest niet alleen zijn positieve effect, maar begint tegen jou als afzender te werken. Van clichés en holle woorden gaat de lezer of toehoorder het raam uit kijken, en zelf wek je de indruk aan creativiteit en originaliteit tekort te komen.

‘Passie’ is bijvoorbeeld onderhand een woord geworden dat in geen personeelsadvertentie, mission statement of managementadvies ontbreekt en daardoor zo goed als waardeloos is geworden. Zo kan je in Veronica Magazine lezen dat de Bekende Nederlandse die het programma Ranking the Cars presenteert ‘daar veel passie uit haalt’. En in een willekeurige webadvertentie dat een mediabedrijf een ‘een enthousiaste, gedreven student(e) met een passie voor reizen’ zoekt om te gaan werken in een team ‘van zo’n 15 mensen met veel passie.’ Googelen op ‘onze passie’ levert nu een half miljoen hits op.

Ook het aantal websitenamen met ‘passie voor’ is vrijwel eindeloos. Zo heb je bijvoorbeeld passievoorvliegen.nl, maar ook passievoorvis; passievoorzorg maar ook passievoorleasing. Je kan Passie voor food vinden naast Passie voor vilt en Passie voor textiel, maar aan de andere kant ook weer Passie voor pellets en Passie voor whisky. In een onbewaakt ogenblik kun je ook Passie voor preken tegenkomen, of Passie voor publieke verantwoording. En ja, er is ook een passie in het kwadraat: Passie voor passies.

De boodschap is intussen wel duidelijk: mijd het gebruik van versleten woorden, zoals passie en relevantie. Relevantie is irrelevant geworden en passie is passé. Op dit punt gekomen wordt de vraag wel erg spannend of Google ook hits oplevert op de combinatie van beide termen. Dat blijkt inderdaad het geval: ‘Passie voor relevantie’, één hit. En vanaf vandaag dus twee.

LTO Noord communiceert duurzaam

Van de lente word je vrolijk, helemaal in de Bollenstreek. Het is er druk met fietsers, wandelaars en automobilisten die de bermen opzoeken om foto’s te maken of een boterham te eten. Onderweg naar huis kon ik het vorige week niet laten me tussen die genietende passanten te mengen. En daar wachtte me een verrassing.

Verjongde infozuil bij Noordwijkerhout
Verjongde infozuil bij Noordwijkerhout (Z.H.)

Rijdend door deze omgeving denk ik vaak aan mijn tijd bij de voormalige Westelijke Land- en Tuinbouworganisatie WLTO. En op de plek bij Noordwijkerhout waar ik deze keer uit de auto stapte, denk ik soms in het bijzonder aan het 150-jarig bestaan van de Hollandse Maatschappij van Landbouw, een van de voorgangers van de WLTO. Daar staat namelijk een van de honderd informatiezuiltjes die bij dat jubileum door heel Noord- en Zuid-Holland werden geplaatst. Als communicatieman van de WLTO was ik in 1997 een vurig pleitbezorger van die zuiltjes. Ze waren van het soort sectorcommunicatie waar ik heil in zag: streven naar betrokkenheid van het publiek bij je bedrijvigheid en een gevoel van verwantschap met de land- en tuinbouw stimuleren. Hier gebeurde dat door passanten een blik achter de landschappelijke coulissen te bieden, precies op het moment waarop ze daarvoor open staan.

Daarom werden die zuiltjes neergezet op plekken met een tafel of een bank, met uitzicht op het agrarisch landschap. Elke infozuil bood zijn eigen specifieke informatie, over dàt landschap en wat zich daarin afspeelde. Dat was een relatief dure aanpak. Honderd identieke zuiltjes met een mooie tekst over de land- en tuinbouw in het westen van het land zouden veel goedkoper zijn geweest, maar dan zou je net de kans missen om die fietser of wandelaar op dat moment op die plaats te vertellen waar hij naar kijkt.

Eerstegeneratie infozuil doet zijn werk bij Vogelenzang (N.H.)
Eerstegeneratie infozuil doet zijn werk bij Vogelenzang (N.H.), circa 2003

Zo’n kostbaar project doe je niet elk jaar, maar als je het wel doet is het in mijn ogen een voorbeeld van duurzame, want beklijvende, communicatie. De financiering kwam rond en de zuiltjes verschenen, mede door de inzet van de plaatselijke bestuurders die natuurlijk precies wisten waar iets te melden viel en wat. Nog jaren later, toen ik al lang niet meer bij de WLTO werkte, trof ik de infozuilen op allerlei mooie plekken in het agrarisch landschap als ik daar met mijn gezin doorheen fietste.

De blijdschap daarover werd in de loop van de tijd wel minder. Het leek erop dat de follow-up er vaak bij inschoot. De informatieplateaus begonnen te verweren, het logo van de WLTO werd na de fusie in 2005 niet vervangen en de informatie werd niet geactualiseerd. Zal wel te duur zijn, dacht ik altijd. En: voortgekomen uit één van de drie fusiepartners, dus niet boeiend voor de andere twee. Maar ik rekende buiten de waard, en dat was dus de aangename verrassing op die prachtige lentedag. Op de oude groene standaards bleken nieuwe plateaus geplaatst, mèt informatie over de plek waar ze op uitkijken. Ik zag er die dag twee. Later kwam ik er echter dat er elders in Noord-Holland al sinds eind 2011 informatieplateaus worden vervangen.

Dat word ik blij van. Natuurlijk omdat mijn oogappelproject is gereanimeerd. Maar vooral omdat de land- en tuinbouw dit type communicatie nodig hebben. De mensen willen dichtbij de bron van hun eten en drinken staan, dat zie je overal om je heen. Aan de slow food en local for local denkstromingen bijvoorbeeld, en aan het grote aantal kookboeken en websites over goed voedsel. Dan is het voor de sector urgent om op haar manier aan die behoefte tegemoet te komen. Als je dat kan doen door te informeren op een tijd en plaats waarop de mensen er open voor staan, is dat een kans voor open doel en die kans heeft LTO Noord hier benut. Santé!